dimanche 3 août 2014

Donauradweg IV Ybbs – Melk

Keltenmuzeum

Vanuit Au rijden wij op de linkeroever naar Mitterkirchen. Daar ligt het kleine „urgeschichtliche freilichtmuseum“: een Bokrijk van de Kelten. De basis van die beschaving was de zoutwinning. Het project is vertrokken van een archeologische vondst: een bronzen armband uit een grafheuvel, 2600 jaar oud. Maar eigenlijk zijn ze al aan het graven sedert 1850 en zijn meer dan 1000 graven blootgelegd. Rond 1960 is men opnieuw beginnen graven en heeft men in een tombe van 4 op 5 meter onder andere een renwagen gevonden waarvan een maquette te zien is. De wielen ervan waren gedemonteerd zodat onze Kelt voor zijn tocht naar de Keltenhemel de KeltenTouring zal moeten oproepen….

Daarna heeft men een twintigtal huizen gereconstrueerd (op een goed half uur ben je rond). Het museum beweert dat de reconstructie wetenschappelijk onderbouwd is. De tekst waarin het concept wordt beschreven roept bij mij eerder twijfels op. Zo heeft men het centrale gebouw - 18 op 22 meter - het “Herrinnenhof”. Nu is het zo dat de in de grafheuvel in kwestie een vrouw is begraven van hoge afkomst, maar ik denk niet dat de Kelten een matriarchale cultuur hadden. Men heeft er ook een druidenhuis gebouwd, alhoewel men helemaal niet zeker is dat er druiden waren in de Hallstat cultuur http://nl.wikipedia.org/wiki/Hallstatt-cultuur. Men wilde ook een bard in het dorp laten rondlopen. Kortom, een hoog Asterixgehalte.  Toen wij er langskwamen verbleef er een groep jongeren die elk jaar een paar weken proberen te levenals de Kelten, eten en spinnen incluis. Sympatiek, maar bij hen is het wetenschappelijk element is wel een beetje verdronken in een zekere Keltenromantiek…. 
Het muzeum is eigenlijk een verwaterde versie van een megalomaan project dat de capaciteit van het dorp overtrof.
Alhoewel men die Kelten toch niet teveel op flessen moet trekken. In 2002 heeft men een evenement georganiseerd om wat toeristen te lokken. Dr D. Stifter van de Weense Universiteit had een toneelstukje geschreven dat eindigde met een profetie van de locale “druide” dat de “aarde zal openbreken en de hemel vallen, en de wateren van de Donau het land overspoelen”. De volgende dag stroomde de Donau over en stond het water in Mitterkirchen 3 meter hoog. Ook in het Keltisch dorp stond 1.80 meter water.

De Hochwasserwerken

En dat brengt mij bij de Hochwasserwerken die het landschap bepalen van Au tot Melk. Na de overstroming van 2005 heeft men beslist overstromingsgebieden te creëren. Ook de radweg loopt over de nieuwe dijken. In de 20ste eeuw is het Au (nl ooi) massaal ingedijkt en kon niet meer als buffer voor overstromingen dienen.
Maar dus heeft men besloten, in navolging van de Hollanders, overstromingsgebieden te maken en het Au terug te herstellen. De dorpen die in die gebieden liggen worden beschermd door een Hochwasserschutz. Vanaf Mitterkirchen zien wij in elk dorp betonnen afsluitingen waarvan de doorgangen kunnen afgesloten worden bij overstromingsgevaar, zoals in 2005, 2009 en 2013. Voor Melk en ander steden is zelfs voorzien een stalen wand op de dijk te monteren. Spijtig voor Melk waren die dijken in 2013 nog niet klaar en liep de oude stad weer eens onder.
Voor die werken betalen de electriciteitscentrales langs de Donau. In 1947 werd de ÖsterreichischeDonaukraftwerke AG opgericht. Het is de grootste electriciteitsproducent van Oostenrijk, goed voor een vierde van het verbruik. De centrales van de Donau produceren jaarlijks 13.200 gigawattuur. Melk alleen al heeft een capaciteit van 187 Megawatt. Goed voor jaarlijks 1.180 miljoen Kwu. Genoeg om 2/3 van de Oostenrijkse gezinnen van stroom te voorzien. De 9 turbines kunnen 2700m³/s verwerken. Die centrales hebben zich samengezet in de energiegroep Verbund: een machtige lobby.
http://www.faz.net/aktuell/wirtschaft/oesterreich-hochwasser-legt-donau-kraftwerke-lahm-12208617.html  In juni 2013 heeft dat Verbund door de overstromingen vier van de tien waterkrachtcentrales op de Donau ( Ybbs-Donau, Melk, Greifenstein en Wenen-Freudenau) moeten uitschakelen. Aschach was de enige centrale die volledig operationeel bleef. Slechts een derde van de capaciteit was beschikbaar.
Het Verbund beweert dat in geval van stortregens de dammen geen buffer hebben. Ze zijn onderworpen aan een Wehrbetriebsordnung. Deze reglementering definieert de te bereiken waterstand en evolueert voortdurend in functie van de ervaringen bij het voorbije hoogwater. Maar in welke mate zijn weersvoorspellingen op lange termijn betrouwbaar genoeg om op basis daarvan het peil van de stuwen op voorhand te laten dalen? Bij overstromingsgevaar zou men vooraf een relatief grote hoeveelheid water
zicht op de Donau vanuit B&B Bergmühle bij Passau
kunnen lossen om een buffercapaciteit te creëren. Zelfs in het geval dat de Oostenrijkse regering dit zou (kunnen) opleggen aan het Verbund zie ik ze prompt een duur advocatenbureau onder de arm nemen om vergoeding te vragen voor het water dat ze zomaar moeten laten lopen, of voor de stroom die ze eventueel zouden moeten produceren in niet optimale omstandigheden. Komt daar nog bij dat het witte goud, in principe gratis na afschrijving van de stuwen, op de Europese energiemarkt het duurst kan verkocht worden omdat die centrales heel soepel zijn en de stroom dus onmiddellijk beschikbaar is.
In de statuten van de centrales heeft het VERBUND zijn verplichtingen gedefiniëerd:  het moet een overstromingsbekken maken in Eferdinger en is verantwoordelijk voor de ontruiming van bedrijven en hoeven in het overstromingsgebied. Het is trouwens te zien dat het Verbund de werken betaalt en niet het dorp: hier en daar is zelfs een voetbalplein in de waterkering opgenomen. Voor mij nu niet direct een vitale installatie….
Ik heb het probleem niet uitgespit, maar mij lijkt alsof het Verbund denkt er met de overstromingsgebied ervan af te komen. Het Verbund heeft trouwens in 2013 zware kritiek gekregen van de regio voor de manier waarop die overstroming is ‘georganiseerd’…
Denk daar eens over na als je over die nieuwe dijken rijdt en dat nieuwe ooibos bewondert. En dat is geen reden om je rijplezier te vergallen, integendeel.

Grein: klein maar fijn

Na ons bezoek aan het Keltenmuseum komen we aan in Grein- klein maar fijn - , wat in principe ons objectief was voor een dag van +- 40 km. Het loont de moeite een korte klim te doen naar het marktje en de St Ägidiuskerk. We laten ons overzetten en we gaan verder op de rechteroever tot Ybbs. Een goede keuze, want al heeft Grein een aantal charmes, dan is Ybbs toch de top van de kleine stadjes die we tot nu toe hebben bezocht. We logeren bij Frau Brunner in de Angernstrasse (een aanrader). Wij eten op een gezellig terrasje van het Gasthof Mang, Herrengasse 8. Een culinair onderlegd koppel – dat helemaal uit Holland naar de Donau was gereden – raadt ons noedels  met gele ‘Eierschwammer’ aan, de echte Pfifferling of cantarel. De moeite waard! In Oostenrijk is die paddesteol beschermd zodat wat op ons bord kwam waarschijnlijk in Polen geplukt was.Op het terrasje zaten vier koppels. Paula deed nog alsof ze mij niet kende toen ik bij een koppel Luxemburgse mij beklaagde over de manier waarop ik in 2003 in Luxemburg onthaald werd. Ik moet er bij voegen dat  ik niet alleen was en dat een paar duizend staalarbeiders van Bremen, Eko Stahl, Florange en Luik mij vergezelden…
De volgende morgen hadden wij maar een 20-tal kilometer te doen tot Melk. Dit kwam goed uit, want bleek dat de speciale bikerstrein Ween – Passau vroeg in de morgen vertrekt, zodat wij in de namiddag tijd hadden om Melk te bezoeken.

Melk, Umberto Eco en Jozef II

Zeg niet zomaar abdij tegen Melk. Oostenrijk gaf in 2007 een tien euro muntstuk uit met Melk erop.
Paula had er een goed gelegen Zimmer op het marktje gereserveerd.
Maar voor mij is Melk vooral het decor voor “De naam van de roos" van Umberto Eco. Een detective-verhaal met vele lagen. In jaar 1327 krijgt de franciscaner monnik William van Baskerville opdracht van de Duitse keizer om
een congres te organiseren over de armoede en de kerk. Een probleem waar ze nog altijd niet uit zijn. Eco schetst heel goed de sociale verhoudingen. Onder de muren van het klooster hokken de vieze, beestachtige dorpelingen samen in krotten, wachtend tot de abdij via een luik de etensresten als uitwerpselen over hen uitstoot. Het verbeten, schijnbaar futiele dispuut - was Jezus de eigenaar van de kleren die hij droeg - haakt in op het conflict tussen de gevestigde, luxueus levende bisschoppen, met hun rijkdom als teken van Gods glorie, en de franciscanen die de weelde en macht als corruptie van het spirituele ideaal zien. Dit bepaalt de relatie tussen William en de benedictijnerabt met zijn kloosterschatten en dure ringen. Arme stumpers, zoals bultenaar Salvatore en kok Remigio, die de armoedeleer aangrepen om rijken te vermoorden, worden prompt tot ketters uitgeroepen, iets waarvoor ook de franciscanen nog beducht moeten zijn.
Ik situeer het boek in Melk, maar eigenlijk mag dit niet. Het boek begint immers zo: “De Heer schenke mij de genade een onbevooroordeeld getuige te zijn van de gebeurtenissen welke in de abdij, waarvan het raadzaam en gepast is voortaan ook de naam te verzwijgen, plaatsvonden aan het eind van het jaar Onzes Heren 1327, het jaar waarin keizer Lodewijk zich naar Italië begaf om de waardigheid van het heilige Roomse Rijk te herstellen, tot beschaming van de infame usurpator, aartsketter en simoniebedrijver, die in Avignon de heilige naam van de apostel te schande maakte (ik bedoel de zondige ziel van Jacobus van Cahors, die door de goddelozen als Johannes XXII werd geëerd)”.
Waarmee Umberto Eco bij mij de vraag uitlokt: als  Johannes XXII een usurpator was, had  Angelo Giuseppe Roncalli dan niet zijn plaats moeten innemen en zich Johannes XXII noemen in plaats van Johannes de drieentwintigste? What’s in a name? 
Maar Ecu situeert dus zijn roman in een abdij, waarvan het raadzaam is de naam te verzwijgen. Een van de hoofdrollen is wel de novice Adson von Melk. Wat voor mijn fantasie ruimschoots volstaat om het boek te situeren in de abdij met zijn mooie biblioteek. Geen enkel shot van de film in Melk opgenomen…
Melk kan bogen op bijna duizend jaar ononderbroken activiteit. Zelfs de keizer-Joseph II het aantal kaarsen controleerde, het gebruik van leren kazuifels verplichtte omdat die goedkoper waren en de contemplatieve kloosterorden onteigende, maakte een uitzondering voor Melk omdat de abdij een aantal parochies verzorgde. Hij verhoogde wel het aantal parochies tot  27, wat de paters niet aanstond omdat ze het klooster moesten verlaten om hun parochies te bediene. Vandaag nog vallen 23 parochies onder Melk. Jozef II benoemde ook de abt en sloot het seminarie.
Een rijm uit de tijd van de dood van Jozef II geeft heel goed weer hoe de verschillende klassen hem beoordeelden: “Der Bauern Gott, der Bürger Not, des Adels Spott liegt auf den Tod”. Voor de boeren was hij een god, voor de adel een bron van spot.
Tot mijn grote verwondering is er bij de abdij ook een mooie en interessante tuin, met een hele geschiedenis. Men komt er binnen via het in 2011 gerestaureerde Nordbastion  met panorama op het dak. In de 18de eeuw werd van de moestuin en wijngaard van het klooster een barokke tuin gemaakt. Een eeuw later, in 1822, werd het een engelse tuin om met de mode mee te gaan. Maar toen ging het bergaf. Toen het met het klooster minder goed ging, werd die tuin overwoekerd. Het parterre voor het paviljoen was in 1945 een voetbalveld. Men is 15 jaar geleden begonnen die tuin opnieuw aan te leggen, op een heel voorzichtige, bijna organische manier. Voor een deel een budgetaire kwestie: oorspronkelijk had men de tuin opengesteld voor een testperiode van een jaar.
Langs het paviljoen heeft men onlangs een ‘Cabinet clairvoyée’ aangeplant, met een mooie blik op de Donau. Twee spiegelprisma’s nodigen uit voor een selfie.
Een groot deel van het bos dat de terrassen overwoekerde heeft men behouden. Men heeft om te beginnen een aantal paden en de bestaande barokke sculpturen vrijgemaakt
waarvan het barokke Waterreservoir, helemaal bovenaan in de tuin, met errond 250 jaar oude linden. In het bekken heeft men een drijvende tuin geinstalleerd.
Men heeft er een aantal bomen gekapt om een perspectief te creëren naar de parterre. Daarin staan o.a. de "sprechenden Steinen".
In  2010 installeerde men op de plaats van de vroegere orangerie de  “Jardin meditérraneén und Cabinet clairvoyée”. De tuin brodeert op een tekst van Walahfrid Strabo, abt van Reichenau in de 9de eeuw: „De cultura hortorum. Über den Gartenbau“ of korter „Hortulus“, waarin hij 23 planten voorstelt in hexameters. Een 24ste is de brandnetel. In Melk is een bed netels aangelegd, alhoewel Strabo er niet zo mee opgezet was.
Hierbij de eerste zinnen van zijn Hortulus, in een mooie nerderlandse vertaling:
als bossen weer loof vertonen, bergen weer kleur,
als weiland weer zo groen is dat het duizelt,
zie dan mijn kruidenbed! Mijn lapje grond
op het zuiden, pal voor de deur, geheel bezaaid
met netels, vol met schadelijk, giftig spul!
Wat moet ik doen? De zaak zit diep geworteld
en stevig in en om elkaar vervlochten,
als handige biezen matjes in een stal
voor onder beurse, soppige paardenhoeven.
Er stonden ook netels in de tuin van ons maison médicale in Herstal, wanneer ik in 2003 die heb heraangelegd. Ik heb ze niet laten staan. Strabo beschrijft ze als een "plant, waar op de bladeren pijlen groeien met brandend gif. Wie daaraan komt wordt gestoken." Het is anders in bepaalde opzichten een interessante plant. Alleen een echte maagd kon bijvoorbeeld de brandnetel aanraken zonder zich te branden: een interessante, snelle en goedkope test voor wie daar nog belang aan hecht! Met de vezel maakt men vandaag dure textiel. Vijftig jaar geleden filterde men confituur met een neteldoek. De brandnetel is ook een symbool voor hopeloze brandende liefde. De stap naar "Liebesgeißeln" is vlug gezet. Wie een beetje maso is kan zich met brandnetels geselen. Dergelijke geseling werd ook toegepast in de katholieke zelfkastijding, evenals het dragen van een boetehemd in netelvezel. Het bevordert de bloedsomloop en is ook aangewezen voor pijnlijke gewrichten of reuma.
De laatste zin van Hortulus is in staal gegraveerd, om ons niet te laten vergeten dat wij bij de Benedictijnen zijn: ‘Lasse dich Gott, in ewiger Tugend kräftig bestehend, selig gewinnen die Palme des unvergänglichen Lebens!’.

De Radexpress Wenen- Passau

Ajouter une légende
Melk was ons eindpunt. Een beetje spijt dat we geen vijftig kilometer verder gereden zijn om de Wachau te kunnen meenemen. Het landschap van die wijnstreek is werelderfgoed, met de stadjes als Spitz met zijn Tausendeimerberg (duizend “eimers’ wijn per jaar. Een Eimer was wel 56 liter, dus geen emmer). Veel Steillagen – een bedreigd landschap because veel handwerk). De Heuriger waren oorspronkelijk wijnbouwers die hun wijn van het jaar (= heuer) mochten verkopen. Men kan er vanaf 11 november rondtrekken met een heurigerkalender. Op 11 november wordt de jonge wijn van het jaar vrijgegeven.
Typisch voor Oostenrijk is de Grüner Veltliner (een derde van de wijnstokken in Oostenrijk). Wachau heeft zijn eigen classificaties: Steinfeder tot 11.5% alcohol, Federspiel 11.5–12.5% en Smaragd minimum 12.5%. Men kan zich afvragen of de streek niet beter zou overstappen naar een algemener systeem. Vooral dat die namen niets speciaals oproepen. Federspeil bijvoorbeeld is een valkeniersterm.
een 'heilig' skelet in Melk
Als rode wijn hebben ze de Zweigelt. Een tamelijk jonge wijnsoort: een kruising van Blaufränkisch x Saint Laurent uit 1922. Zweigelt wilde als nazi met die kruising Oostenrijk onafhankelijk wilde maken van de invoer van rode wijn. Maar ook onafhankelijk daarvan kan ik die druif niet appreciêren.
Men kan van Melk naar Emmersdorf ‘Naufahren’ op een 10 Meter lange houten boot.  In feite is de scheepvaart op de Donau begonnen met wegwerpschepen, net zoals op de Loire. Met die boten voer men stroomafwaarts en die werden in Wenen als brandhout verkocht. Later werden de boten met paarden stroomopwaarts getrokken. De tocht van Wenen naar Linz duurde drie weken! À propos, de binnenscheepvaart op de Donau heeft zeven keer meer ongevallen dan op de Rijn, door de massale aanwezigheid van Oekraïense schippers op de Donau.
S’morgens hebben wij in Melk de Radexpress Wien- Passau genomen. Voor dertig euro brengt die je van Wenen naar Passau. Maar op vele regionale treinen kan je ook je fiets meenemen. Om geen internationale verbinding te betalen kun je afstappen in Schärding en vandaar via de Inn-Radweg naar Passau rijden, ofwel direct naar Engelhartszell. Het is trouwens niet nodig de Donauradweg in Passau te beginnen. De eerste kilometers zijn weinig interessant.
Wij zijn van plan een citytrip naar Wenen te maken. Naar het schijnt kan men vanuit Charleroi goedkoop naar Bratislava en van daar ben je op een uurtje met de trein in Wenen.Wij kijken al uit naar die waardige afsluiter van onze Donaufietstocht!