lundi 10 décembre 2012

Hendrik Conscience leerde zijn volk bastaardvlaams lezen

Hendrik Conscience leerde zijn volk bastaardvlaams lezen

Ensor  Slag der Gulden Sporen 1898 MSK Gent
Ik ben al een paar jaar gegevens aan het sprokkelen over de Gulden Sporen. De discussie in Antwerpen over Pieter De Coninck en Hendrik Conscience spoorde mij ertoe aan om wat ik al had over Hendrik Conscience op een rijtje te zetten.
Bart DeWever bezingt Hendrik Conscience als grondlegger van ‘de Vlaamse identiteit'. Onlangs haalde zowaar  zijn goedendag boven, naar aanleiding van een voorstel om het Pieter De Coninck in A’pen te herdopen:  ‘Als mensen uit de literaire wereld Pieter De Coninck bestempelen als “maar” een romanfiguur om een politiek punt te scoren, tja, waar zijn ze dan mee bezig? Een van de domste dingen die ik in jaren heb gehoord.'
Tom Lanoye diende hem van antwoord:  “Conscience  was oprichter van het dagblad Vlaams België . Niet direct een slogan voor de volgende IJzerbedevaart. Conscience kreeg een Belgische staatsbegrafenis en rechtstreekse subsidie van koning Leopold I. De leeuw van Vlaanderen  van Hugo Claus leek misschien op een slechte aflevering van Monty Python . Maar veel meer viel er niet te maken van die hele Leeuw van Vlaanderen. Historisch gesproken is dat zeer zeker een mijlpaal, maar een groot leessucces zie ik het niet worden bij de twitterjeugd, van om het even welke politieke strekking. Daarvoor is het literair gesproken — ik zal mij respectvol uitdrukken — een hallucinant lachwekkend kutboek” (Ds 04 december 2012).
Lanoye eindigt op een verzoenende noot: “herdoop dat plein in ‘Het Brouwerij De Coninck'-plein. Met de sponsorgelden die dat oplevert kunnen de sociale restaurants van 't Stad misschien alsnog worden uitgebreid in plaats van koudweg opgedoekt”.

Conscience  leerde zijn volk bastaardvlaams lezen, letterlijk vertaald uit het frans.  

Die column van Tom Lanoye was voor mij aanleiding om die subsidies van Leopold I even uit te spitten. Hendrik Conscience werd betaald door onze eerste koning om het  Belgisch nationaal gevoel op te peppen. Een nationaal gevoel dat nota bene practisch vanuit nul moest worden opgebouwd. Hetprinsbisdom Luik   bijvoorbeeld was pas opgedoekt in 1789 en behoorde sedert 843 tot het Heilig Roomse Germaanse Rijk. Luik maakte tot 1815 vrij enthoesiast deel uit van de Franse Republiek en John Cockerill was in 1830 Orangist. En op de eerste dagen van de Brabantse Omwenteling zong men de Marseillaise en wapperde de franse vlag.
Leopold I maakte van elk hout pijlen. Om de vlamingen mee te krijgen was een halve franstalige als Conscience meer als genoeg. Conscience  leerde zijn volk bastaardvlaams lezen, letterlijk vertaald uit het frans.  Op de titelpagina van zijn ‘Leeuw van Vlaanderen’ staat 'Bruges', en français dans le texte!
Het Nederlands van Conscience lijkt bombastisch; het is het niet wanneer men het in het frans vertaalt. Conscience dacht in het frans. Hierbij een paar citaten uit de leeuw van vlaanderen. 
"De ridder die door de bewoners van Wijnendale uit beleefdheid of medelijden ingelaten werd, bevond zich eerst in een vierkante plaats onder de blauwe hemel. Op de rechterzijde zag hij stallen waarin honderd paarden zonder hinder mochten staan; hierbij de mesthopen met ontellijke azende duiven en eenden overdekt".
In het Frans klinkt dat veel beter: "Le chevalier que les habitants de Wijnendale avaient laissé entrer par politesse ou compassion, se trouvait d’abord dans un espace carré sous le ciel bleu. Sur le côté droit il voyait des étables où cent chevaux pouvaient se trouver sans gène; tout près les tas de fumier couvert d’innombrables pigeons et canards picorants".
En ik kan zo verder gaan:
Op de linkerzijde het gebouw waarin de wapenlieden en trosknapen hun huizing hadden, verder in het verschiet lagen de stormtuigen die men in de krijg voerde”.
« A gauche du bâtiment le bâtiment où les soldats et pages avaient leur gîte, plus loin les engins de siège qu’on utilisait dans la guerre ».
Zijn woordenschat komt uit het frans. De beukelaar bijvoorbeeld: “Grote slagzwaarden hingen ook aan hun zadels, en de schildknapen voerden grote beukelaars achter hun meesters”. 
Beukelaer is misschien middeleeuws vlaemsch, maar  De Beukelaer denkt er in 1926 zelfs niet meer aan zijn koekjes Prince een beukelaar in zijn pollen te stoppen, maar‘bouclier’ is nog altijd modern frans.
la mangonie in Luik
En dan is er maceclier: “Deconinck aan het hoofd der wevers had zijn rechtervleugel tegen de Eiermarkt gevestigd, Breydel met het ambacht der Macecliers stond tegen de zijde der Steenstraat” . Onbekend in de dikke Van Dale. Wel in de Dictionnaire du Moyen Français:  MACECLIER, "Boucher" . Met zelfs een citaat uit JEAN D'OUTREMEUSE : “Et tous les mascliers vinrent acourant au hahay. ...se uns maskelier at achateit porc ou vaiche ou buef por ochier, et varlet de cleirs ou de citain le wet avoir, ilh doit donneir à maskelier tant de souls ou de deniers que la bieste auroit esteit achateie. " Ik dacht wel dat men in het middeleeuwse Luik een beenhouwer ‘mangon’ noemde. Wij hebben nog altijd la mangonie ou ‘halles des viandes’. Ik kan voorstellen die te herdopen in halle des maskeliers… "Massacre" avait le sens de boucherie au Moyen Age et le métier de boucher était désigné par les mots maceclier ou macecrier.

Vader Pierre Conscience, stuurman op de vloot van Napoleon, republikein in hart en nieren

Pierre Conscience was gevangene op een ponton
Volgens hetbiographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van  1888 ging Conscience zich “in het Fransch volleeren te Antwerpen”. In het Fransch volleeren? Hij had een franse vader! Pierre Conscience was stuurman geweest in de keizerlijke marine, op het schip Ville de Bordeaux. De Engelsen hadden hem gevangen genomen en vastgezet op diefameuze pontons. Hij geraakte vrij bij een gevangenenruil en kreeg in A’pen een job als meestergast op een scheepswerf die voor Napoleon boten bouwde voor de ontscheping in Engeland (“een pistool, gericht op het hart van Engeland"). Na Waterlo werd Pierre Conscience er afgedankt en verdiende zijn brood met de verkoop van scheepswrakken (waarschijnlijk de landingsschepen die hij zelf had helpen bouwen). Hendrik was dus van Franse afkomst. Zijn vader was waarschijnlijk een overtuigd republikein. Hoe komt onze brave Hendrik dan in het jonge Belgische leger terecht? Zoals zoveel andere Franse republikeinse ballingen die zich in het jonge belgische leger aanmelden om wraak te nemen?  "Bij het ontstaan der omwenteling van 1830 liet de onbedachte jongeling zich door eenen strijdlustigen Brusselaar overhalen om de wapens op te vatten. Den 28 September 1830 teekende hij als vrijwilliger eene dienstverbintenis voor vijf jaren. Bij zijne wederkomst te Antwerpen, besteedde hij al zijne krachten om van Fransch rijmelaar, die hij was, nationaal volksschrijver te worden. Echter had hij in zijne literarische loopbaan met den meesten tegenspoed te worstelen. Daar hij geene middelen van bestaan had, bezorgde zijn vriend, de beroemde kunstschilder Gustaaf Wappers, hem eene plaats van vertaler bij het provinciaal bestuur; doch om reden zijner Vlaamschgezindheid, was hij spoedig verplicht van dit ambt af te zien. Uit nood werd hij toen hovenier; maar zijne lettergewrochten verwierven dan reeds zooveel bijval, dat het Wappers, die Bestuurder van Antwerpens Academie werd, gelukte, hem op 6 November 1841 tot zijn griffier te doen benoemen. Ook in dit ambt ontmoette de vaderlandsche schrijver allerlei tegenkantingen. Nadat zijn beschermer Wappers van het bestuur der kunstschool had moeten afzien, gaf ook Conscience zijn ontslag op 3 Februari 1854. Het was eene droeve tijding voor de Vlaamsche kunststad Antwerpen, toen het Staatsbestuur den uitstekenden schrijver op 6 Januari 1857 benoemde tot arrondissement-commissaris te Kortrijk. In die afgelegen en eenzame grensstad leefde Conscience, tot hij op 10 September 1868 werd aangesteld als bewaarder der koninklijke museums van schilder- en beeldhouwkunst te Brussel".

een Calimero verhaal

Dit is een Calimero verhaal. De Wever heeft de Calimerotechniek niet uitgevonden. In de Vlaamse mythiek wordt deze pennelikker van Pol I een arme schrijver. Vermeylen doetdaar ook aan mee. "Conscience was 26 jaar. Zijn eerste twee pogingen, Het Wonderjaar en Phantazij , waren niet bijster gelukkig geweest. aan zijn eigen overgeleverd, zat hij van negen tot vier als vertaler in het provinciebestuur, voor een wedde van 40 fr. in de maand, en schreef 's avonds en 's nachts aan zijn boek. Toen echter de eerste twee delen klaar waren, had de onafgebroken arbeid hem uitgeput. Hij liet zijn schamele betrekking varen en werd opgenomen door zijn vriend De Laet, wiens kamer hij delen mocht. Daar kon hij zijn werk voltooien; op het eind van 1838 verscheen De Leeuw van Vlaanderen” .
Conscience begon te schrijven in het Frans maar verkocht niet. Zo switchte hij naar het vlaams. En zonder steun van Leopold en de tsjeven had hij nog niet verkocht. Conscience beschrijft dit in een brief aan G. Eekhoud, brief die wij verder trouwens nog uitvoerig citeren. De beroemde kunstschilder en vriend- mecenas Gustaaf Wappers raadt hem aan kanunnik Van Hemel, superior van het Mechelse kleinseminarie, te contacteren en water in zijn Wonderjaarwijn te doen om de kerk niet te schofferen. De kannunik valt direct met de deur in huis: “wat zoudt ge hiervan zeggen – als dit aan de oren van uw familie kwam, van uw schoonfamilie, om van uw vrouw nog maar te zwijgen?’ Hij las een uittreksel zangspel uit de franstalige periode van Conscience: ‘Satan conuerti, ou plus d’enfer, waarin Satan zegt: “J’ai fait l’amour à des nonnettes / Fraiches comme les fleurs des champs, / Elles disaient: Beau diable, faites, / Mais ne nous faites pas d’enfants.’ ” Conscience valt achterover van verbazing. ‘Ik weet het,’ vervolgde de kanunnik, ‘gij waart soldaat en het was allemaal niet serieus bedoeld.’ ‘Hoe komt ge daaraan? Het is nooit gedrukt,’ stamelde Conscience. ‘Verba volant, scripta manent,’ zei hij, met een zwaar Frans accent. ‘Wat is geschreven, blijft bestaan. En wordt overgeschreven. En nog eens. Tot het op ons bureau ligt. Een priester moet veel weten, juist gelijk een schrijver."
De boeken van Conscience werden toegejuicht maar zelden gekocht, tot de bestellingen van katolieke en staatsbibliotheken hem een zekere financiele onafhankelijkheid gaven. In 1845 werd Hendrik ridder in de Orde van Leopold en publiceerde hij zijn Geschiedenis van België. Ook de eerste vertalingen kwamen uit.
Wikisourcegeeft ons nog een paar andere bronnen van inkomsten« Professeur agrégé à l’université de Gand, membre de l’institut de Leyde, chargé d’enseigner aux enfans du roi Léopold la langue et la littérature flamandes, l’auteur du Lion de Flandre et de l’Histoire de Belgique peut désormais se livrer sans peine à son inspiration ».

Wappers, de kultuurpaus van Leopold I

Ensor België in 1889
Wij komen verder op die chantage terug. Maar eerst even checken wie die vriend Wappers is die hem een kostum leende om hemaan Leopold I voor te stellen. De koning had op dat moment trouwens al ‘het Wonderjaar’ voor iedere bibliotheek van zijn jong koninkrijk doen kopen. ‘Fantasy’  kwam uit in 1837 onder patronage van Leopold I. Een kleine job bij de provinciale archieven verzekerde hem regelmatige inkomsten en in 1838 gaf hij zijn Leeuw van Vlaanderen uit, gevolgd door Jacob van Artevelde (1849) en de Loteling (1850).
Wie was die Gustaaf Wappers die hem een plaats van vertaler bezorgde? Wappers was de 'cultuurpaus' van Leopold I. Hij was een niet onderdienstelijk schilder die zich inspireerde op Eugène Delacroix, een van de grote schilders van de Franse revolutie. Nu spreekt men over Art pompier omdat men zich moeilijk nog kan inleven in die revolutionaire periode. De nieuwe Belgische regering bestelde in 1835 de "Episode van de Septemberdagen van de Belgische Revolutie van 1830." Hij kreeg de opdracht de staat te verheerlijken en benadrukte dit door de Belgische driekleur centraal te plaatsen. Een van de sleutelfiguren van Leopold I, Generaal baron Pierre Emmanuel Félix Chazal staat er ook op, links op een paard. Het is de Belgische versie van “La liberté guidant le peuple” van Delacroix. Hier is het niet de vrijheid die het volk leidt, maar Chazal….
Wappers en Boccacio:ook dat is vlaamse identiteit
Na het succes van de "Episode", werd Wappers hofschilder van Leopold I. In 1840 volgt hij de overleden directeur van de Antwerpse Academie Mathieu van Bree op.
Hij rondt in 1853 zijn succesvolle carrière als portretschilder af in de schaduw van de keizerlijke familie. Daar kan hij het zich permitteren "Boccaccio leest koningin Johanna van Napels de Decamerone voor." te schilderen (te zien in de Bozar).

Waarom interesseerde Leopold I zich aan Conscience ? 

Zelf protestant maar chef van een revolutie dietegen het protestants overwicht van Holland gericht was, moest de koning op eieren lopen met zijn klerus, die hem schoorvoetend aanvaard had om te ontsnappen aan een nog groter gevaar: de Franse invloeden. Iedere verkeerde stap van die koning ketter kon slecht worden geinterpreteerd. Heeft zich in alle bochten moeten wringen om de klerikalen niet tegen het hoofd te stoten. Grote gymnastiek, zowel van de kant van Leopold als van Conscience. Het wonderjaar 1566 was een heikel thema. Ik reserveer dit voor een volgende blog. Hierbij toch een klein voorproefje, dat moet goesting geven om zo  snel mogelijk dit boek te lezen. De onsterfelijke (because academie française) Saint-René Taillandier   vat het dilemma van Conscience en Pol deeerste als volgt samen : de Spanjaarden van Alva zijn zeker antipatiek; maar spreiden de Belgen door  die te bevechten niet het bed voor het  protestantisme?  "Dans l’Année des Miracles (Wonderjaer) Conscience veut exalter le patriotisme et défendre en même temps la vieille religion du pays. Il choisit une époque où les conquérans de la Flandre sont aussi les soldats du catholicisme. Les Espagnols du duc d’Albe sont certainement bien odieux; cependant, en frappant l’ennemi, les Belges feront-ils cause commune avec le protestantisme? Vont-ils confondre dans une même haine les bandes insolentes de l’Espagne et les institutions catholiques? Telle est l’inquiétude du conteur, telle est la grave et tendre inspiration de son récit. Quand la révolte éclate, les émeutes sont décrites avec vigueur, et le ravage des églises par les hérétiques fournit au conteur d’admirables épisodes. Je crains que la théocratie belge, s’emparant du jeune écrivain, ne défigure bientôt les naïves inspirations de son ame ».
Saint-René Taillandier maakte zich in 1848 zorgen omdat de belgische theocratie dit pril talent zou verminken. Dit is geen paranoia als men ziet welk potje er onze ‘historicus’ Bart Dewever 150 jaar later van maakt. Die schreef over dat Wonderjaar: “Wat in het collectief geheugen overblijft, is niet het belastingconflict, maar wel de heroïsche strijd van een onderdrukt en verpauperd volk tegen de vreemde overheerser. Het beeld dat ons uit romans van Hendrik Conscience (onze belangrijkste schrijver die gisteren onder zeer bescheiden belangstelling 200 kaarsjes uitblies), Charles de Coster en Louis Paul Boon werd overgeleverd. Niets dat zo hard in het collectief geheugen blijft hangen als de militaire repressie van een hongeroproer van de onderklasse. Veel meer dan de basis van zo'n historische omwenteling die vooraf wordt gelegd door de ondernemende middenklasse(Ds 4 december 2012).  Bart, het is niet omdat ge voor Voka rijdt dat ge de Geuzenopstand moogt herleiden tot een opstand van de ondernemende middenklasse!
Conscience en Leopold I moeten dus koorddansen op een slappe koord  en de kool en de geit sparen. Henri Conscience, ‘Conservateur des Musées Royaux des Beaux-Arts’ beschrijft dit prachtig in een
Wappers kreeg opdrachten van Leopold I en omdat beiden vrijmetselaar waren, gingen zij op zeer vertrouwelijke voet met elkaar om. Wappers vatte dadelijk vriendschap voor mij op; ook hij wilde de Vlamingen uit hun lange geestesslaap wekken. Hij zorgde ervoor dat de koning mij in zijn paleis te Brussel ontving en mij eerst een hulpgeld gaf, en vervolgens de opdracht tot het schrijven van een Geschiedenis van België. Toen Wappers directeur van de Academie werd, werd ik griffier van de school. Het was de eerste betrekking die mij toeliet om in mijn vrije uren te schrijven. Dat alles maakte van mij echter geen rijk man. Van mijn eerste boek, In ‘t Wonderjaer, en van De Leeuw van Vlaenderen waren een paar honderd exemplaren verkocht. Daar komt bij dat ik pas getrouwd was – tot dan toe had mijn schoonvader mij de hand van zijn dochter geweigerd omdat ik geen vast werk had – en dat mijn vrouw, daarin hartelijk gesteund door haar familie, neigde naar een levenswijze die wij ons in feite niet konden veroorloven. Intussen bleef Wappers mij de hand boven het hoofd houden door van mijn boeken een groot aantal exemplaren aan te kopen voor de bibliotheken van ‘s lands -lach niet! – gevangenissen. Maar Wappers kreeg te horen dat kanunnik Van Hemel superior van het Mechelse kleinseminarie dwars lag. Deze had al de schooluitgave van Reinaert de Vos door Jan Frans Willems gesaboteerd, tot Willems bereid was de inhoud aan te passen aan de eisen van de christelijke moraal. ‘Van Hemel is koleirig omdat gij in ‘t Wonderjaer van de geuzen de goeden hebt gemaakt en van de Spanjaarden de slechten. Hij wil daar met u komen over klappen. Ge verstaat toch wat ik wil zeggen?’ vroeg Wappers, die mijn verbijstering voor onbegrip hield.‘Dat ik mijn boeken moet herwerken,’ zei ik.
De vrijheid was en is mij lief – diende ik om harentwil niet vanaf de Omwenteling van 1830 tot 1836 in het Belgisch leger? En bezong ik ze niet in het Wonderjaer en de Leeuw? Alleen, ik wilde schrijven. ‘Gij moet met die mens gaan spreken,’ vond mijn vrouw Maria. ‘Ik val nog liever dood,’ zei ik. Thuis vond ik de slaapkamer op slot. Van Hemel schreef mij. Ik antwoordde per kerende.
Chokri Ben Chikha 'Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen’.
De kanunnik wist dat ik het, mijn verdiende succes ten spijt, niet gemakkelijk had – op financieel vlak: ‘Tot hier toe is er altijd gesproken van een aankoop van uw boeken voor de gevangenissen. Dat zijn veel boeken. Maar er zijn nog andere instituten waar men leest. Mijn eigen school heeft vijfhonderd studenten. En ik ken directeurs van andere scholen… Het is plezant een groot schrijver te zijn en honderd boeken te verkopen. Maar het is nog veel plezanter een groot schrijver te zijn en er duizend te verkopen. Wilt gij uw boodschap niet naar de mensen brengen – onze eigen Vlaamse en christelijke mensen, die op u zitten te wachten? Waarom zijt Gij als zoon van een Fransman anders in ‘t Vlaams gaan schrijven? Gij wilt de Vlamingen hun taal en hun trots teruggeven. Dat is schoon. Maar wat zijn ze met uw Leeuw als gij hun niet laat zien hoe zij vandaag moeten leven? Wat verwacht gij dat ze hiervan vinden?’ Hij las voor: ‘Jan Breydel streelde het moordstaal met meer liefde dan of hij zich op de zachte boezem zijner bruid had verlustigd! En hier,’ zei hij, ‘in uw Wonderjaer: “Zacht wijkt de kuise Geertrui voor het vuur van haar minnaars hart dat door haar kleed heen begint te gloeien” – gij durft nogal! Dat is gewoon … por-no-gra-fie.’‘Wat is dat, eerwaarde?’ Ik wist het werkelijk niet. ‘Vuilschrijverij. Van het Grieks pornos, vuil, en grafein, schrijven. Maar gij – gij kunt dat veranderen. Ge laat dien boezem weg en ook dat van dat vuur, dat door die kleren… euh, te zien is. En andere dingen van dien aard. Als ge wilt, kan ik u daar een lijst van maken.’ ‘ Ende geuzen dan? Ik bedoel, ze hebben mij gezegd dat gij vooral gebeten waart op de geuzen in ‘t Wonderjaer.’‘Aha, in uw Wonderjaer is ‘t van de geuzen hier en de geuzen daar, alsof dat onschuldige bloeikens waren, en van de Spanjaarden spreekt ge niks dan kwaad. Dat de Kerk en de Spanjaard wreed waren voor de protestanten, en dat de Spanjaard onze onafhankelijkheid heeft afgepakt – dat is juist. Maar moet ge dat vandaag, nu het liberalismus en de franc-maçonnerie hoogtij vieren, aan de mensen vertellen?’ ‘Eerwaarde, gij zijt het die betaald wordt om de mensen vroom te houden. Ik heb daar niks mee te maken.’ ‘Mijn zoon, gij hebt groot ongelijk’.
Eugeen Hermans, alias Pink
Ik moet u bekennen, Eekhoud, ik ben geen moedig mens. Er kwam een woede over mij alsof ik Jan Breydels bijl in mijn hand hield. Ik zei: ‘Eerwaarde, het zou voor mij gemakkelijk zijn te zeggen: ‘t is goed, ge hebt gewonnen. Maar als gij geen gebroken armen en benen wilt oplopen, kunt ge nu het best vertrekken.’ Ik riep: ‘Mariake, kanunnik Van Hemel moet zijn trein halen. Wilt gij hem het gat van den timmerman wijzen?’ En tegen hem: ‘Gij zijt nog niet weg, of ik zie u al niet meer.’ Maria bleef mij de toegang tot de slaapkamer ontzeggen. Wappers zei: ‘Henri, misschien zijn Vlaamse boeken tout court in de huidige omstandigheden belangrijker dan Vlaamse liberale boeken.’ Drie dagen stuurde kanunnik Van Hemel het eerste deel van De Leeuw. Hier en daar was met rode inkt een regel doorgehaald; ik telde er hooguit veertig, op een paar honderd bladzijden. Dezelfde dag hoorde ik dat mijn vrouw in verwachting was.’ Om middernacht was mijn brief aan Van Hemel klaar. Onze zoon Hildevert werd pas veertien maanden later geboren. Had Maria gelogen op aanraden van haar biechtvader? Ik wilde het niet weten.
Soms denk ik dat onze letterkunde – de Vlaamse – er zonder de bemoeienissen van kanunnik Van Hemel ánders had uitgezien. Ik vraag mij af of ik niet liever boeken had geschreven die mij thans niet met twijfel vervulden’.

Besluit

Alleen al de verontwaardiging die veertig jaar later nog doorklinkt in die brief van Conscience is een aansporing om zijn ‘Wonderjaar’ eens door te nemen. Hij is misschien broodschrijver, maar ook een groot schrijver met een aantal principes. Maar het is niet eerlijk hem voor te stellen als de grondlegger van een ‘Vlaamse’ identiteit. Hij is vooral een pion geweest in de kultuurpolitiek van Leopold I.  Trouwens, wat is die Vlaamse identiteit? Op de Brugse Breydelfeesten van 1887 hebben katholieken, liberalen en socialisten het standbeeld op de Brugse Grote Markt elk afzonderlijk ingehuldigd. In 1902 waren er in Kortrijk niet minder dan vier aparte Guldensporenherdenkingen. Voor de katholieken moesten de manifestaties van het herdenkingsjaar de vaderlandsliefde versterken en op die manier de Belgen, ‘Walen zoowel als Vlamingen’, verenigen in hun strijd ‘tegen den gemeenen en inwendigen vijand, het wereldburgerlijke socialismus, dat vernieling heet van eigendom en eigen heerd, van godsdienst en vaderland’. In 1900 had August Vermeylen gesteld dat 1302 geen episode ‘uit een rassen-, maar uit een klassenstrijd’ was. De katholiek Duclos stelde dat de Guldensporenslag ‘geen strijd van volk tegen adel’ en ook ‘geen strijd tusschen werk en kapitaal’ was. Die laatste strijd bestond niet, zo betoogde hij, want ‘sedert lang was dit vraagstuk opgelost, door het wettig bestaan van gilden en neringen. De onhebbelijke eischen zullen slechts alsdan stille vallen, wanneer de gilde of corporatie weder zal ingericht zijn, in eenen vorm, die past op onzen tijd’. De Wever kan natuurlijk zeggen zoals Duclos dat de “strijd tusschen werk en kapitaal” niet bestaat en een uitvinding is van slechte vlamingen. Of zijn licht even opsteken bij de kultuurpolitiek van Leopold I…

Biblio

http://janlampo.com/category/wappers-gustaf/ Brief van Henri Conscience Conservateur des Musées Royaux des Beaux-Arts aan Mijnheer Georges Eekhoud, Letterkundige - 9 juillet 1881
http://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_01/bran038biog01_01_0934.php J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. L.J. Veen, Amsterdam 1888-1891
http://fr.wikisource.org/wiki/De_la_renaissance_flamande_en_Belgique Saint-René Taillandier, De la Renaissance flamande en Belgique. — Le Romancier de la Flandre. — Henri Conscience, Revue des Deux Mondes, tome 1, 1849 (pp. 8685).
http://www.knhg.nl/bmgn2/B/Billen__C._-_1302_Revisite._1302_Herbekeken.pdf P. C. M. HOPPENBROUWERS,  1302-2002. De Guldensporenslag en zijn nagalm in de moderne tijd
http://www.dbnl.org/tekst/vers059aans01_01/vers059aans01_01_0001.php Tom Verschaffel, ‘Aanschouwelijke Middeleeuwen. Historische optochten en vaderlandse drama's in het negentiende-eeuwse België.’, Theoretische Geschiedenis 26 (1999)

mardi 20 novembre 2012

een weekje cappadocië


 Terug van een weekje Cappadocië  met first voyage. Zelden zo tevreden geweest met een aanbieding die ik in normale omstandigheden afzetterij zou noemen, maar die ik hier in dit geval dubbelzinning bestempel. Een aanbieding in Le Soir: een begeleide reis naar Cappadocië voor 129€, plus ter plaatse nog eens 129 euro voor de bezoeken en ontbijt. Eigenlijk, als puntje bij paaltje komt lig je aan 500€. Plus de drank. Alkoholische dranken zijn zwaar getaxeerd. Voor een budgetreis is thee of koffie aangewezen. Maar dan blijft het nog interessant.
Die 129€ geldt maar voor een bepaalde week; en dan krijgt waarschijnlijk  iedere gegadigde als antwoord krijgt dat die week al volgeboekt is. Komt daar dus nog  bij  een forfait (ter plaatse te betalen) voor de busreis en hotel met ontbijt.  Plus drie commerciële bezoeken (tapijten, leren kleren en juwelen).Men stelt het voor alsof vol pension en een paar uitstappen facultatief zijn, maar in feite is de druk groot om ook dat forfait te nemen. Maar het blijft de moeite.  Er is ook een aanbod voor een hete luchtballonvaart boven Cappadocië (150€) maar daarvoor wordt geen druk gezet.
De titel is in feite ook fake: “in de sporen van de apostelen”. De apostel Paulus heeft wel een aantal jaar in Klein Azië rondgetoerd, maar in Cappadocië is hij niet geweest. Hij is bij de Galaten geweest, maar dat is niet direct in Cappadocië. Slechts twee keer wordt Cappadocië in de Bijbel genoemd, en dan nog enkel in het kader van een hele opsomming. Joden uit Cappadocië waren op het pinksterfeest in Jeruzalem aanwezig (Hand. 2: 9) en in Petrus 1: 1 richt de apostel zich in zijn rondzendbrief aan de christenen, “die als vreemdelingen in Pontus, Galatië, Cappadocië, Asia en Bithynië wonen”. Maar als ze niet in Cappadocië gepasseerd zijn, dan staan die apostelen toch wel op de fresco’s in de grotkerken van Göreme.
Cappadocië is geklasseerd als Werelderfgoed Unesco. Een ongelofelijk  landschap ontstaan na een enorme uitbarsting van drie vulkanen zo'n 40 miljoen jaar geleden. Gedurende vele duizenden jaren werd een laag van 200 meter vulkanische as afgezet. De typische tufsteenkegels – in het frans spreekt men van cheminée de fée, maar anderen zien er fallussymbolen in – zijn te vergelijken met onze kemmelberg. Als de Kemmel berg er nog ligt dan komt dat door een ijzerhoudende laag die erosie tegenhield. Zo ook met die piemelstructuren van Cappadocië  waar  stukken hardere lava verhinderden dat wind en water invloed kregen op het onderliggende tufsteen.
Al in de prehistorie werden in die tufsteenkegels woningen uitgehakt. Die tufsteen is zo broos dat op een paar honderd jaar sommige voorgevels – als ik mij zo mag uitdrukken – totaal wegspoelden. Dit is onder andere het geval met een van de kerkjes in Göreme. Met de opkomst van het massatoerisme was de druk ook groot om steeds meer grotere ruimtes uit te graven voor hotels en restaurants, met versnelde aftakeling tot gevolg. Daardoor moest de Turkse regering in 1950 een deel van deze holwoningen doen ontruimen.  
In vele rotswanden zijn duiventillen uitgegraven. Die duiventillen zouden enkel gebruikt zijn om duivemest  te winnen.  Die mest is vandaag minder gegeerd waardoor die duiventillen ook verwaarloosd worden. Ik veronderstel dat de ‘locals’ een mals duifje niet versmaden, maar ik veronderstel dat die wilde duiven niet in het commerciëel circuit terecht komen gezien de eisen van traceerbaarheid.
Ik ben natuurlijk even achter dat prachtig dekor gaan kijken. In Urgup waar wij logeerden is een Griekse wijk. We bezochten ook het historische Griekse dorp Mustafapaşa, op slechts 5 km van het centrum van Ürgüp. Maar geen grieken meer te zien door de ‘Klein-Aziatische volksverhuizing’ van 1923. Na de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog (1920-1922) werd bij de Vrede van Lausanne (1923) besloten tot een bevolkingsuitwisseling tussen beide landen. Alle islamitische bewoners van Griekenlandwerden naar Turkije overgebracht. In ruil daarvoor moesten alle Grieks-orthodoxe bewoners van Turkije naar Griekenland vertrekken. Vele families werden zonder enige vorm van compensatie gedwongen huis en haard achter te laten. Nu probeert Turkije een nostalgietoerisme te ontwikkelen en Grieken aan te trekken die het dorp van hun voorouders komen bezoeken.
een avond met derwisjen in Urgup
Op de kaft van de Michelin Turkije staat een dansende derwisj. Wij bezochten hun klooster– nu het Mevlana Museum – in Konya. En we kregen een avond met dansende derwisjen en hun meeslepende, extatische muziek. Geen toeristische bling bling, maar autentieke (leke)broeders. De mystiek zit in de lift, ook bij ons. Je zou hen zelfs als marxist  de absolutie geven zonder biecht als je dit gedicht leest van hun stichter Roemi: dit is verdorie pure dialectiek!
“God laat je van het ene gevoel
naar het andere laveren
en onderwijst door middel van tegenstellingen.
Vandaar dat je twee vleugels hebt
om mee te vliegen
in plaats van één”.
De grondleggers van hetsoefisme droegen simpele wollen kledij, waarmee zij hun gelofte van armoede bevestigden. Het soefisme ziet de mens ziet als een van oorsprong spiritueel wezen dat in de materie gevangen is geraakt. Te vergelijken in de christelijke cultuur met de vrijmetselarij en bij de joden met de kaballah. Voor de in 1207 geboren dichter Roemi of Mevlana was de val van Adam een keerpunt waar de mens zich van het goddelijke afkeerde. Uiteindelijk moet de mens proberen naar die oorspronkelijke toestand terug te keren. Mevlana geloofde in muziek en dans als weg om dichter bij God te komen. Deze manier om tot God te komen is bij de katholieken vrij snel afgeblokt. Waar dans is, daar is de satan, zei de kerkvader Chrysostomos en hierin leek hij op de orthodoxe moslims die ook weinig moesten hebben van de sema, de praktijk van de dansende derwisjen. Ook de mystiek werd bij de katholieken met argusogen bekeken. Zo werd in 1310 de henegouwse begijn Margareta Porete voor De spiegel der eenvoudige zielen op de brandstapel gezet voor ketterij. Nu moet gezegd dat Ataturk ook de derwisjen verbood; vandaar dat die mannen een beetje terugvallen op half toeristische activiteiten.
De soefi’s waren ook ‘de’ specialisten voor het werk onder de niet-gelovigen. Net zoals de Jezuieten bij ons. Getuige hiervan dit prachtige gedicht:
Kom,kom,
wie je ook bent
heiden ,vuuraanbidder,
zwerver, liefhebber,
minnaar van het heengaan,
Kom,
het maakt geen verschil
dit is geen karavaan van wanhoop,
Kom, ook al heb je je belofte
duizendmaal gebroken,
kom, kom,
kom opnieuw,
kom,
haven Antalya
De derwisjen worden ook voorgesteld als Peace en Love aanhangers. Dat moet natuurlijk gerelativeerd worden. Behalve de Getuigen van Jehova ken ik geen enkele secte die nooit het zwaard hanteerden tegenover andersdenkenden.  Het is geen toeval dat het janitsarenkorps, dat nu niet speciaal peace en love in zijn vaandel voerde, dezelfde vilten mutsen droeg als onze derwisjen…
aspendos
Voor de rest heeft Antalya mij verrast door de mogelijkheden voor intelligent toerisme. Ik zag het meer als een all-in bestemming waar de toerist zijn kotel niet buiten komt. Niet dus. Er is eerst en vooral de oude stad met zijn pittoresk haventje. Wij bezochten Aspendos met zijn amfiteater en zijn aquaduct.  Verder zijn er nog de Romeinse ruines van Perge en Side.
En tenslotte nog een bedenking bij de Turkse Lira die overal door de Euro wordt vervangen. Wij wisselden 50 Euro in de luchthaven en wij hebben moeite gehad om die uit te geven. Overal konden wij in Euro betalen. De Turkse munt heeft een sterke inflatie gekend en vertrekkende van het principe dat het slechte geld het goede verjaagt is er een sterke vraag naar Euros en dollars… Dit is misschien interessant voor de toerist maar dramatisch voor de Turkse economie.

mardi 30 octobre 2012

Les 4 Reproductie en crisis - leraarsnotas ‘politieke economie’ ZU 2012 IMAST

Ik zet mijn leraarsnotas voor de cursus ‘Inleiding op de politieke economie’ op de zomeruniversiteit 2012 van het IMAST op mijn blog. Hierbij Les 4 Reproductie en crisis.
Zie ook
les 3 De omvorming van meerwaarde in winst en egalisatie van de winstvoet. http://huberthedebouw.blogspot.be/2012/10/les-3-meerwaarde-en-egalisatie-van-de.html

basisschemas

Wij hebben al kennis gemaakt met het algemeen schema van het kapitaal
            Ak
G             .......... P ......... W’ - G’
            Pm
(Ak= arbeidskracht; Pm=productiemiddelen)
Tot hiertoe hebben wij ons nog niet afgevraagd hoe al die waren, die in steeds grotere hoeveelheden worden geproduceerd, verkocht worden. Vandaag gaan wij dat probleem aanpakken.
Wij gaan beginnen met de analyse van een situatie van eenvoudige reproductie. Dit is slechts een pedagogische vereenvoudiging: het kapitalisme is per definitie accumulatie.

eenvoudige reproductie

            ìAk Þindiv consumptie arb.   indiv.consumptie.kap       ì Ak
G         í    .......... P ......... W’ -             G’ ....           G                     í  ........ P ......... W’ - G’
            îPm                                                                                       îPm

Wij hebben twee grote afzetmarkten: de productieve consumptie (de vraag van de kapitalisten naar productiemiddelen) en de individuele consumptie (waar wij de consumptie van de arbeidersklasse moeten onderscheiden van de consumptie van de kapitalisten). Een boer die zijn land verliest waarop hij bijv. 90% van zijn levensbehoeften produceerde, en zijn arbeidskracht moet verkopen, schept dus een afzetmarkt voor het kapitalisme: hij moet nu al zijn levensmiddelen kopen.  
uitgebreide reproductie
            ìAk Þ ind.cons.arb.      ‎indiv.c.cap. ìAk’                             ‎C.indiv.cap
G         í    .......... P ......... W’ - G’... G’’      í      .... P’  ..... W’’ - G’’
            îPm                                   accumul.  îPm’                              accumul.     


Tot nu toe hadden wij het altijd over een individueel kapitaal, over de beweging van een fractie van het maatschappelijk kapitaal. Wij hebben verondersteld dat dat individueel kapitaal vond wat het nodig had om verder te doen. “Maar nochtans zijn de cycli van de individuele kapitalen vervlochten, ze hangen van elkaar af en het is juist die vervlechting die de beweging uitmaakt van het geheel van het maatschappelijk kapitaal " (Marx, HK).
Concentratie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal  door accumulatie van meerwaarde die binnen het bedrijf geschapen werd. Centralisatie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal door de vereniging van meerdere kapitalen tot een groter kapitaal. Vereniging van vele kapitalen tot een kapitaal vindt ook plaats bij het tot stand
brengen van naamloze vennootschappen enzovoort (LPE p178).
Het industriële reserveleger.
Naarmate de techniek zich ontwikkelt, vermindert het variabele deel van het kapitaal relatief, in verhouding tot het constante kapitaal. Een deel van de arbeidersbevolking blijkt ‘overtollig’, vormt de zogenaamde relatieve overbevolking (relatief omdat dit deel van de arbeidskrachten slechts overbodig wordt in vergelijking met de behoeften van de accumulatie van het kapitaal). Er zijn de volgende grondvormen van relatieve overbevolking te onderscheiden:
De vlottende overbevolking wordt gevormd door de arbeiders die bij inkrimping
van de productie, invoering van nieuwe machines en sluiting van het bedrijf voor
een bepaalde tijd hun werk verliezen. Bij uitbreiding van de productie vindt een
deel van deze werklozen weer werk.
De latente overbevolking wordt gevormd door de met de ondergang bedreigde
kleine producenten, vooral de arme boeren en landarbeiders.
De stagnerende overbevolking wordt gevormd door de grote groepen mensen die onregelmatig werk hebben en  aanzienlijk minder dan het gemiddelde loon ontvangen (HPE p.179).
De algemene wet van de kapitalistische accumulatie. De relatieve en
absolute verarming van het proletariaat. De ontwikkeling van het kapitalisme leidt ertoe dat met de accumulatie van het kapitaal op de ene pool van de burgerlijke maatschappij geweldige rijkdommen geconcentreerd worden, en luxe en parasitisme, verspilling en ledigheid van de uitbuiterklassen toenemen; op de andere pool van de maatschappij wordt de uitbuiting van het  proletariaat steeds meer verscherpt, groeien werkloosheid en ellende van hen die door hun arbeid alle rijkdom voortbrengen.
‘Hoe groter de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, de  omvang en energie van zijn groei, dus ook de absolute grootte van het proletariaat en de productiviteit van zijn arbeid, des te groter het industriële reserveleger…  De relatieve grootte van het industriële reserveleger groeit dus met de  macht van de rijkdom. Hoe groter echter dit reserveleger is in verhouding tot  het actieve arbeidersleger, des te massaler de geconsolideerde overbevolking,
waarvan de ellende omgekeerd evenredig is met hun arbeidsleed.... Dit is de  absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie.’
De relatieve verarming van het proletariaat bestaat eruit dat in de burgerlijke maatschappij het aandeel van de arbeidersklasse in de totale som van het  nationale inkomen voortdurend afneemt, terwijl het aandeel van de uitbuiterklassen voortdurend groeit.
De absolute verarming van het proletariaat betekent een directe daling van de
levensstandaard.

Hoofdstuk 10 Kringloop en omslag van het kapitaal

De kapitalistische productie is onafscheidelijk verbonden met de circulatie. Kringloop van het kapitaal noemt men de voortdurende verandering van  kapitaal van de ene vorm in de andere, een beweging in drie fazen. De eerste en derde fase behoren tot de circulatiesfeer, het tweede tot de productiesfeer. De drie fazen van de kringloop van het kapitaal komen overeen met de drie  vormen van het industriële kapitaal: 1. geldkapitaal, 2. productief kapitaal en 3. warenkapitaal.
Ieder kapitaal doorloopt tegelijkertijd die drie fazen. Terwijl een van de  delen geldkapitaal voorstelt dat in productief kapitaal veranderd wordt, is een  ander deel productief kapitaal dat in warenkapitaal, en een derde deel warenkapitaal dat in geldkapitaal veranderd wordt.
De omslag van het kapitaal. Productietijd en omlooptijd.
De omslagtijd van het kapitaal is de som van de productie- en omlooptijd. De productietijd van het kapitaal dekt het verblijf ervan in de productiesfeer. Het belangrijkste deel van de productietijd is de arbeidsperiode tijdens het verloop waarvan het  arbeidsvoorwerp onderhevig is aan de inwerking van de arbeid. De arbeidsperiode hangt af van de aard van de productietak, van de stand van de techniek in het bedrijf en van andere voorwaarden.
De omlooptijd is de tijd waarin het kapitaal uit de geldvorm in de productieve vorm en uit de warenvorm in de geldvorm verandert. De lengte van de omlooptijd is afhankelijk van de voorwaarden voor de inkoop van de productiemiddelen en voor de verkoop van de gefabriceerde waren, van de afstand  tot de markt, van de ontwikkelingsgraad van de transport- en communicatiemiddelen.
Vastgelegd en circulerend kapitaal. De verschillende delen van het productieve kapitaal slaan niet op dezelfde manier om. Het verschil in omslag van  de afzonderlijke onderdelen van het productieve kapitaal komt voort uit de  verschillende manieren waarop elk zijn waarde overdraagt op het product.
Bijgevolg wordt het kapitaal onderverdeeld in vastgelegd en circulerend kapitaal.
Vastgelegd kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal dat in zijn geheel deelneemt aan de productie en zijn waarde niet ineens, maar met stukjes en beetjes in het verloop van enige productieperioden op het product overdraagt. Het is het deel van het kapitaal dat gebruikt wordt voor de bouw van gebouwen en productie-installaties, voor de aankoop van machines en de inrichting van een bedrijf.
Circulerend kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal  waarvan de waarde in het verloop van een productieperiode volledig overgedragen wordt op de waar en bij de realisatie van de waar weer geheel in de  geldvorm naar de kapitalist terugkeert (met inbegrip van de meerwaarde). Dit deel van het kapitaal wordt gebruikt voor de aankoop van de arbeidskracht, evenals de grondstoffen, brandstoffen en hulpstoffen. In dezelfde tijd waarin het vastgelegde kapitaal een keer omslaat, slaat het  circulerende kapitaal meerdere malen om.

Hoofdstuk 12 Handel, krediet en geldcirculatie

het industriële kapitaal neemt in zijn kringloop achtereenvolgens drie vormen aan: de geldvorm, de productieve vorm en de warenvorm, die wat hun functies betreft verschillen. In een bepaald stadium van de ontwikkeling ervan verzelfstandigen deze functionele vormen van het industriële kapitaal zich. Het handelskapitaal en het leenkapitaal scheiden zich af van het industriële kapitaal dat in de productie belegd is.
Het handelskapitaal fungeert in de circulatiesfeer, waar geen meerwaarde voortgebracht wordt. Waaruit komt de winst van de koopman dan voort? Indien de industriële kapitalist zijn waren zelf zou verkopen, dan zou hij een deel  van zijn kapitaal moeten besteden aan de inrichting van handelsgebouwen en aan andere handelskosten. Hij zou daarom het voorgeschoten kapitaal moeten vergroten. Omdat de verkoop van de waren aan de koopman overgelaten wordt, versnelt de industriële kapitalist de omslag van zijn kapitaal, en de verkorting van de omslagtijd leidt tot verhoging van de winst.
De handelswinst is een deel van de meerwaarde die de industrieel aan de koopman
afstaat voor de verkoop van zijn waren. De concurrentie onder de kapitalisten leidt ertoe dat het niveau  van de handelswinst wordt bepaald door de gemiddelde winstvoet, waarbij de  gemiddelde winstvoet betrekking heeft op het totale kapitaal, het in de circulatiesfeer fungerende kapitaal inbegrepen.

Het leenkapitaal.

Zoals het warenkapitaal zich als handelskapitaal afsplitst, zo splitst zich ook het geldkapitaal af als leenkapitaal.
In het proces van de kapitaalsomslag wordt op bepaalde momenten bij  het industriële kapitaal vrij geldkapitaal gevormd dat in de onderneming  niet gebruikt wordt. Wanneer de kapitalist bijvoorbeeld een afschrijvingsfonds vormt voor de vervanging van de versleten delen van het vaste kapitaal, ontstaan van tijd tot tijd bedragen vrij geld. Deze bedragen worden pas over enige jaren uitgegeven voor de aankoop van nieuwe installaties en machines. Terwijl de ene ondernemer dus van tijd tot tijd een overschot aan geldkapitaal heeft, ontstaat bij de andere een vraag naar geldkapitaal. De kapitalist leent zijn vrije geld uit, hij geeft het voor tijdelijk gebruik aan andere kapitalisten.
Als vergoeding voor het ter beschikking gestelde geldkapitaal betaalt de industrieel de rente. De bron van de rente is de meerwaarde. Leenkapitaal is rentedragend kapitaal.
De industrieel staat een deel van zijn winst in de vorm van rente aan de geldkapitalist af. De gemiddelde winst valt dus in twee delen uiteen. Dat deel van de gemiddelde winst dat de industriële kapitalist behoudt, heet ondernemerswinst.
In welke verhouding de gemiddelde winst uiteenvalt in ondernemerswinst en rente, hangt af van de verhouding tussen vraag en aanbod van leenkapitaal, van de situatie op de kapitaalsmarkt. Gewoonlijk is de bovengrens van de rentevoet de gemiddelde winstvoet, omdat de rente een deel van de winst is. Normaal is de rentevoet belangrijk lager dan de gemiddelde winstvoet.

Winst van banken

Het HPE est vrij zwak voor wat betreft de winst van de banken. Daarom gebruik ik als basis een handboek dat Segal opgesteld heeft voor de Editions Sociales Internationales in 1936 http://www.communisme-bolchevisme.net/download/Principes_d_economie_poltique.pdf blz. 93
De banken concentreren  de tijdelijk beschikbare kapitalen en ze lenen dat geld uit. Ze verzamelen ook het spaargeld van de kleine spaarders. Ze zijn de tussenschakel tussen vraag en aanbod van kapitaal. Bijgevolg lenen banken niet alleen hun eigen kapitaal, maar ook dat van anderen dat tijdelijk beschikbaar is. Voor die deposito’s betalen de banken minder rente dan de rente die ze aanrekenen voor leningen. Nemen wij een bank met 100 miljoen kapitaal en 300 miljoen aan deposito's. Als zij aan haar spaarders 3% betaalt op hun deposito’s en 5% aanrekent voor haar leningen, en als deze 400 miljoen frank een omslag maakt per jaar, krijgen wij aan het eind van het jaar de volgende resultaten. Het inkomen van de bank is 20 miljoen frank rente op leningen (5 % van de 400 miljoen), min 9 miljoen rente betaald  aan de deposanten (3% van de 300 miljoen). De winst van de bank is 11 miljoen, of 11% op het eigen kapitaal (100 miljoen).
Hoewel de rente op leningen lager is dan de gemiddelde winstvoet, zal de winstvoet van het eigen kapitaal van de bank niet lager zijn dan de gemiddelde winstvoet.

Begripsvragen

Onderscheid tussen de productieve consumptie en individuele consumptie
Verschil tussen concentratie en centralisatie van het kapitaal
Waarom spreekt men van de relatieve overbevolking?
Wat zijn de grondvormen van relatieve overbevolking?
Wat is de  absolute algemene wet van de kapitalistische accumulatie?
Verschil tussen relatieve verarming en absolute verarming van het proletariaat
Wat zijn de drie stadia van de kringloop van het kapitaal ?
Wat is de omslagtijd van het kapitaal. En productietijd ?
Waarom is het belangrijkste deel van de productietijd de arbeidsperiode?  In welke mate heeft de kapitalist pak op de arbeidsperiode?
Wat is de omlooptijd?
In welke mate heeft de kapitalist pak op de lengte van de omlooptijd ?
Op welke basis is het verschil gebaseerd tussen vastgelegd en circulerend kapitaal
Hoe kunnen wij spreken van verzelfstandiging van geldvorm, productieve vorm en warenvorm?  
Waaruit komt de handelswinst voort?
Wat is ondernemerswinst?
In welke verhouding valt de gemiddelde winst uiteen in ondernemerswinst en rente?
Wat is de bovengrens van de rentevoet?
Hoe komt het dat de winstvoet van het eigen kapitaal van de bank niet lager is dan de gemiddelde winstvoet, hoewel de rente op leningen lager is dan de gemiddelde winstvoet?

Een concreet voorbeeld van de verhouding industrieel en financieel kapitaal: ArcelorMittal

Begin 2008 was Mittal fier omdat Moody’s hem had opgewaardeerd van Baa3 naar Baa2. Maar in AUGUSTUS 2012  verlaagde Moody's de Baa3-rating van stabiel naar negatief.  ArcelorMittal had in juli 2012 een winstdaling aangekondigd van 37%.
Het model Mittal is gebouwd op een grote schuldenberg.
Een cijfervoorbeeld gebaseerd op de resultaten van 2008.
In 2008 heeft Mittal 100 miljoen ton staal geproduceerd met als inzet 60 miljard $ kapitaal (eigen middelen) en 25 miljard schulden. Ebitda 25 miljard $.

Productie
kapitaal
schulden
Ebitda (brutowinst)
100Mt
60 Md $
25 Md $
25 Md $

Die 25 miljard geleend geld kost hem een interest van 10%. Daarvoor heeft het bedrijf in 2008 dus 2,5 miljard $ aan interesten moeten betalen.
25 (brutowinst of Ebitda) - 2,5 (interest): er blijft dus 22,5 miljard in het laatje die uitgesmeerd over die 60 miljard eigen middelen een bruto winstvoet (BWV) geven van 22,5/60=37,5%.
Wie zijn schulden terugbetaalt maakt zich rijk? Niet altijd. Wat gebeurt er als hij het miljard Ebitda zou gebruiken om zijn schulden terug te betalen?
Zijn schulden dalen van 25 tot 18. Het jaar erop zal hij dus maar 1,8 miljard interest meer betalen. Voor de aandeelhouders blijft dus over 25-1,8 = 23,2 wat een BWV geeft van 23,2/60=38,66%. Dit is beter dan 37,5%.
Maar als hij nu in de plaats met die 7 miljard de aandelen opkoopt van een paar aandeelhouders kan hij die aandelen vernietigen en zijn eigen middelen herleiden tot 53 miljard. Het jaar erop zullen de overgebleven aandeelhouders opnieuw 2,5 miljard aan interest moeten betalen. Ze kunnen zoals het jaar ervoor 22,5 miljard EBITDA onder elkaar verdelen. Maar zij zijn met minder om de koek te verdelen en zo stijgt hun BWV tot 22,5/53=42,45%.
Hert opkopen van eigen aandelen met als gevolg een hoge schuldgraad is dus een zeer bewuste strategie, opgelegd door de investeringsfondsen! Op 30 juin 2008 erkent Mittal trouwens dat «de verhoging van de netto schuld essentieel te verklaren is door het vergroten van werkingskapitaal, door investeringen en het opkopen van eigen aandelen. »
Op het vlak verhouding schuld - eigen middelen is er een enorme evolutie in het kapitalisme van de XXI° eeuw.
In het kapitalisme zoals het uit de crisis van de jaren 30 gekomen was werd de meerwaarde geaccumuleerd in de onderneming zelf. Een kleine kern aandeelhouders kon een bedrijf controleren met een kleine participatie. Bijna overal waren de versplinterde aandeelhouders machteloos tegenover de managers die door die kleine kernen werden benoemd. Dit leidde dikwijls tot een situatie waar de meerwaarde in het bedrijf zelf werd gehouden. De aandeelhouders kregen weinig dividenden, maar de waarde van de onderneming steeg.
Maar rond 1990 geeft men er zich rekenschap van dat de bedrijven niet noodzakelijk projecten hebben die even winstgevend zijn als de oorspronkelijke rentabiliteit. De accumulatie binnen het bedrijf haalde de winstvoet naar omlaag.
Rond 1990 krijgt het financiële systeem dank zij de deregularisatie hefbomen (letterlijk: leveraged buyout) om die kleine kernen aandeelhouders te wippen, door een openbaar opbod te lanceren. Het is op die golf dat Mittal surft, met zijn opbod op Arcelor.
Deze investeringsfondsen vinden dat zij het best geplaatst zijn om te beslissen over het gebruik van de meerwaarde die een onderneming oplevert. Als het bedrijf geen investeringsprojecten heeft die evenveel opleveren als de « return » die men zoekt, dan moet het dit geld terugstorten aan de aandeelhouders.
Vandaar dus de beslissing van Mittal om in 2008 7 miljard $ terug te geven aan zijn aandeelhouders.

Hoofdstuk 13 De grondrente

LPE p232 De differentiële rente.
In de landbouw evenals in de industrie, stopt een ondernemer zijn kapitaal alleen dan in de onderneming wanneer de gemiddelde winst voor hem gewaarborgd is. Ondernemers die kapitaal onder gunstiger productievoorwaarden gebruiken, bijvoorbeeld op meer vruchtbare grond, behouden naast de gemiddelde winst over hun kapitaal, nog een overwinst.
In de industrie kan een overwinst op den duur niet meer bestaan. Zodra een in een enkel bedrijf ingevoerde verbetering algemene ingang gevonden heeft, verliest het bedrijf zijn overwinst. In de landbouw evenwel blijft de overwinst een min of meer lange periode voortbestaan, omdat de hoeveelheid grond beperkt is. De productieprijs van landbouwproducten komt op een andere wijze tot stand. Het monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond heeft tot gevolg dat de algemene productieprijs van de landbouwproducten niet bepaald wordt door de gemiddelde, maar door de slechtste bebouwde grond, aangezien de producten van de goede en gemiddelde gronden niet voldoende zijn om de maatschappelijke vraag te dekken. Wanneer de kapitalistische pachter het kapitaal in de slechtste grond investeert en niet de nagestreefde gemiddelde winst verkreeg, dan zou hij dit kapitaal in een andere bedrijfstak investeren.
De kapitalisten die de gemiddelde en beste landbouwgronden bewerken, produceren de landbouwproducten goedkoper, of anders gezegd, hun afzonderlijke productieprijs ligt onder de algemene productieprijs. Deze kapitalisten verkopen hun waren tegen de algemene productieprijs, waardoor ze een overwinst ontvangen die de differentiële rente vormt. De kapitalistische pachters moeten de differentiële rente aan de grondeigenaren afdragen en zich tevreden stellen met de gemiddelde winst. Een vruchtbaarder stuk grond levert bij besteding van een gelijke hoeveelheid kapitaal een grotere opbrengst op dan een minder vruchtbaar stuk grond. Landbouwbedrijven die in de buurt van afzetgebieden (steden, spoorwegstations, havens, graanpakhuizen enzovoort) liggen, sparen veel arbeid en productiemiddelen uit voor het transport van hun producten.
Het principe van de rente is niet alleen toepasselijk op de landbouw, maar ook op alle grondstoffen of de sectoren die daarvan afhangen, zoals de elektriciteitsproductie. Zo zijn er verschillende drempelwaarden voor
de kerncentrales;
de pompcentrales;
de centrales op biomassa;
de gasturbines met gecombineerde cyclus;
de thermische steenkoolcentrales &
de thermische gascentrales;
de gasturbines met open cyclus;
de dieselcentrales;
de turbojets.
In les 1 geven wij een paar voorbeelden voor de goudproductie. In 2004 maakten Harmony, Crystallex en Durban Deep bij een goudprijs van $450 per ounce nog geen winst. Kinross heeft een productieprijs van $240 per ounce. Goldcorp is de goedkoopste producent met $60 per ounce!

Als de behoefte aan bijv. olie zo hoog is kan de differentiële rente zo hoog zijn dat het winstgevend wordt olie te winnen die meer energie kost als ze zelf inhoudt: "When oil production first began in the mid-nineteenth century, the largest oil fields recovered fifty barrels of oil for every barrel used in the extraction, transportation and refining. This ratio is often referred to as the Energy Return on Energy Investment (EROI or EROEI). Currently, between one and five barrels of oil are recovered for each barrel-equivalent of energy used in the recovery process. As the EROEI drops to one, or equivalently the Net energy gain falls to zero, the oil production is no longer a net energy source. This happens long before the resource is physically exhausted.

Note the distinction between a barrel of oil, which is a measure of oil, and a barrel of oil equivalent (BOE), which is a measure of energy. Even an oil source with an EROEI of 0.5 can be usefully exploited if the energy required to produce that oil comes from a cheap energy source. Availability of cheap, but hard to transport, natural gas in some oil fields has led to using natural gas to fuel enhanced oil recovery. Similarly, natural gas in huge amounts is used to power most Athabasca Tar Sands plants. Cheap natural gas has also led to Ethanol fuel produced with a net EROEI of less than 1.

De reproductie en de circulatie van het geheel van het maatschappelijk kapitaal

Wij moeten terug naar een contradictie die wij de eerste dag gezien hebben: de contradictie tussen gebruiks- en ruilwaarde. Opdat het systeem zou kunnen draaien, moeten wij in de samenstelling van het maatschappelijk product terugvinden:
Ø  enerzijds, producten die, door hun gebruikswaarde, in hun natuurlijke vorm, het constant kapitaal kunnen vervangen die verbruikt is geworden in de verschillende ondernemingen (productiemiddelen)
Ø  anderzijds, producten die kunnen dienen voor de persoonlijke consumptie van de arbeiders en kapitalisten (consumptievoorwerpen).
Anders gezegd: voor de reproductie is het nodig dat heel het product van de maatschappij een bepaalde samenstelling heeft, zowel in waarde als in zijn natuurlijke vorm.
De burgerlijke economen zoals Say, Smith en Ricardo, die in de tijd van Marx de basis legden van de economische wetenschap, maken dit onderscheid niet. Voor Adam Smith, “kan de prijs van iedere waar uiteindelijk herleid worden tot een van zijn delen (loon, winst en grondrente), of in alle drie tezelfdertijd; en in iedere ontwikkelde maatschappij vinden wij alle drie terug in de prijs van de zeer grote meerderheid van goederen, als basiscomponenten van die prijs”.
Waarom is die thesis van Adam Smith verkeerd?
"Smith ziet niet hoe de waarde van het constant kapitaal onder een nieuwe vorm opnieuw te voorschijn komt en hoe dat een belangrijke schakel is van het reproductieproces." (Marx, HK)
Door het onderscheid tussen consumptie en investeringen weg te moffelen, maakt Smith de baan vrij voor de stelling dat ieder aanbod zijn eigen vraag schept.
Keynes: “Sedert Say en Ricardo hebben de klassieke economisten geloofd dat het aanbod zijn eigen vraag schept. De doctrine wordt vandaag niet meer op zo'n rauwe manier geformuleerd. Maar niettemin vormt zij nog altijd de basis van heel de klassieke theorie, die ineen zou vallen zonder haar”.
De verdedigers van de economie van het aanbod gaan terug naar Adam Smith. Ook Keynes breekt niet daarmee:
"Op een bepaald niveau kan een verhoging van de tewerkstelling maar gebeuren als er samen een daling is van de reële lonen. Wij stellen deze basisregel, die de  klassieke economisten terecht onbetwistbaar noemen, niet in vraag. Bijgevolg moet, als de tewerkstelling verhoogt, in het algemeen, op korte termijn, de vergoeding voor een eenheid arbeid, uitgedrukt in consumptiegoederen voor de arbeider, dalen en moeten de winsten stijgen." (Keynes, Théorie générale)
De enige "correctie" die Keynes inbrengt is de rol van het geld. Voor de klassiekers is de rol van het geld verwaarloosbaar: geld moet rollen en mag niet aan banden gelegd worden door een verkeerde monetaire politiek. Keynes daarentegen geeft het geld (en het krediet) een belangrijke rol om het systeem bij te sturen.

reproductie - accumulatie - crisis

De accumulatie leidt tot crisissen. De reformisten verwijten het  kapitalisme dat het niet genoeg accumuleert (= investeert).
2 secties:
de sectoren die de productiemiddelen produceren (sectie I)
de sectoren die de consumptiemiddelen produceren (sectie II)
2 soorten waren:
producten voor consumptie als constant kapitaal (of productieve consumptie)
producten voor de individuele consumptie

Eenvoudige reproductie

In de eenvoudige reproductie, is heel het product van de sectie I gelijk, in waarde, aan de som van het constant kapitaal gebruikt in de secties I en II, dit wil zeggen aan de grootte van het constant kapitaal gebruikt in de productie van heel het maatschappelijk product.
Dat is te begrijpen: want heel het product van de sectie I bestaat alleen uit productiemiddelen die in hun natuurlijke vorm enkel kunnen functioneren als constant kapitaal, en alle takken van de sociale productie, vertegenwoordigd in de 2 secties, kunnen slechts de elementen van hun constant kapitaal vervangen met de producten van de sectie I.
Tweede punt :
Heel het product van de sectie II is in waarde gelijk aan de som van het variabel kapitaal en de meerwaarde van de twee secties.
De reden is eenvoudig: heel het product van de sectie II bestaat in zijn materiële vorm alleen in consumptievoorwerpen voor de arbeiders en kapitalisten.

Sectie 1
4000 c
1000 v
1000 mw
Sectie II
2000 c
500v
500mw


Bekijken wij nu even de realisatie. Om te beginnen het eenvoudigste: het deel van het product van de sectie I dat bestaat uit productiemiddelen voor de fabricatie van productiemiddelen wordt gerealiseerd binnen de sectie I.

Sectie 1
4000 c

Het deel van het product van sectie II dat in waarde gelijk is aan het variabel kapitaal en aan de meerwaarde van de sectie II wordt gerealiseerd binnen sectie II.

Sectie II
500 v
500 mw

Het is evident dat bepaalde delen van het maatschappelijk product slechts kunnen gerealiseerd worden door middel van een ruil tussen de 2 secties van de sociale productie.
De kapitalisten van de sectie II kopen bij de kapitalisten van de sectie I productiemiddelen voor 2000. Van dit geld gebruiken de kapitalisten van de sectie II 1000 meerwaarde voor de aankoop van consumptiemiddelen bij de kapitalisten van de sectie II. En zij betalen de andere 1000 aan hun arbeiders in de vorm van loon. De arbeiders van de sectie I kopen bij de kapitalisten van de sectie II consumptiegoederen voor 1000. Zo worden in de sectie I 1000 v  gerealiseerd en in de sectie II 2000 c

Sectie 1
1000 v
1000 mw
Sectie II
2000 c


Om Marx nog eens aan het woord te laten:
"Zelfs in de eenvoudige reproductie begint men het jaar met een productieapparaat, een stock grondstoffen enz. . Op het einde van het jaar vinden we het in min of meer dezelfde vorm terug. Het geld dat zij als loon hebben ontvangen is voor hen een inkomen, maar hun fysieke, concrete arbeid heeft noch voor hen, noch voor de anderen verbruiksproducten gemaakt.
Deze producten maken dus op zichzelf geen deel uit van dat deel van de jaarlijkse productie dat bestemd is om het sociaal consumptiefonds te voeden. En het is enkel in dat fonds dat het netto inkomen kan gerealiseerd worden." (Marx, HK)

Uitgebreide reproductie

Bij de uitgebreide reproductie geven de kapitalisten niet meer heel de meerwaarde als inkomen uit, maar enkel een deel hiervan. Het ander deel wordt bij het kapitaal gevoegd. Daaruit volgt dat bij uitgebreide reproductie het deel van het product van de sectie I dat de meerwaarde vertegenwoordigt (1000 mw) niet meer helemaal kan worden uitgewisseld tegen consumptievoorwerpen. Dat kan alleen maar in het geval waar het constant kapitaal van de sectie II kleiner is als de som van het variabel kapitaal en van de meerwaarde van de sectie I. Voor de uitgebreide reproductie is het bijgevolg noodzakelijk dat de som van het variabel kapitaal en van de meerwaarde van de sectie I groter is als het constant kapitaal van de sectie II.
Jaar X
Sectie 1
4000 c
1000 v
1000 mw
Sectie II
1500 c
750 v
750 mw

Jaar X+1
Sectie 1
4400 c
1100 v
500mw
Sectie II
1500 c
800v
600 mw


Merk op dat de kapitalisten van de sectie 1 de helft van hun meerwaarde opsouperen en die van de sectie II vier vijfden. Waarom? (LPE p252)
In het algemeen kan men ook zeggen dat het geaccumuleerde kapitaal opnieuw geïnvesteerd wordt met een grotere organische samenstelling als voorheen. Maar om de zaak niet nog ingewikkelder te maken houden wij de organische samenstelling constant.

Vwb het deel van het product van de sectie I dat wordt gerealiseerd binnen de sectie I een voorbeeld van het belang van die handel onder kapitalisten: de uitwisseling van productiemiddelen binnen de multinationals zelf: "De verkoop en aankoop binnen eenzelfde groep noemt men uitwisseling binnen de firma. Bij de ondernemingen van de drie grote industrielanden maakt deze handel binnen de firma een derde van de wereldhandel uit. " (MS 44, 1998 Thomas Gounet:)

De crisis

Met deze schema's illustreert Marx enkel de voorwaarden waarin de realisatie van het maatschappelijk product mogelijk is. Maar hij wil absoluut niet bewijzen dat deze mogelijkheid altijd werkelijkheid wordt. De voorwaarden om dat te realiseren zijn:
Ø  1°. Een bepaalde samenstelling van waarde en gebruikswaarde van het maatschappelijk product. De anarchie van de productie, zo karakteristiek voor het kapitalisme, leidt er eerder toe dat het maatschappelijk product niet de samenstelling heeft nodig voor een regelmatig verloop van de reproductie.
Ø  2°. De realisatie zowel in waarde als gebruikswaarde van alle componenten van het maatschappelijk product.
Deze realisatie gebeurt langs een reeks complexe circulatieprocessen  tussen kapitalisten en arbeiders van de 2 secties.
Een ding is duidelijk: de motor van de kapitalistische economie is de interne vraag van de kapitalisten onder mekaar. Deze vraag varieert veel sterker als de individuele consumptie van de mensen.
Marx beschrijft dit proces als volgt:
"Maar op een of andere duistere plaats blijft de waar onverkocht of komen de stocks van de producenten of tussenpersonen eivol.
In het algemeen is dit juist het moment waarop de consumptie een maximum bereikt. Waarom? Een hele boel toeleveringsbedrijven werken voor de industriële kapitalisten die in direct contact staan met de markt; er is volledige tewerkstelling voor de arbeiders die bijgevolg meer kunnen uitgeven als gewoonlijk. Voor wat de uitgaven van de kapitalisten betreft: die stijgen samen met hun inkomen. Daarbij is er een voortdurende stroom van goederen tussen constant kapitaal en constant kapitaal. Deze stroom is oorspronkelijk onafhankelijk van de individuele consumptie in die mate dat zij er niet in opgaat. Maar in de grond betekent die individuele consumptie een grens omdat de productie van constant kapitaal nooit een doel op zich is maar gebeurt in functie van de vraag vanuit deze productiepakket die werken voor de individuele consumptie. In het vooruitzicht van bestellingen die moeten binnenkomen kunnen de zaken gedurende een zekere tijd dit beloop volgen. De crisis breekt uit op het moment dat de betalingen aan de handelaars die op de uitvoer gericht zijn (of die in het land zelf stocks geconstitueerd hebben) zo langzaam binnenkomen dat de banken kontanten beginnen te eisen. Op dat moment beginnen de gedwongen verkopen; verkopen om liquide geld vast te krijgen. En dan volgt de krach die een einde stelt aan die schijnbare voorspoed." (Marx HK)
Eugene Varga was de grootste economist van de III° Internationale; hij heeft (onder andere) de crisis van 1929 voorspeld. Uittreksel uit zijn boek "De crisis".
"Tussen de 2 oorlogen heeft het Instituut voor het conjunctuuronderzoek van Berlijn de variaties uitgerekend tussen de jaren van voorspoed en de dieptepunten van de crisis. Voor de productiemiddelen gaat dit van 100 naar 84 in de periode voor 1914. In 1923 is het verschil tegenover 1922 38,6%. In 1932 is de variatie 53%: de productie van productiemiddelen is op minder dan de helft gevallen terwijl de productie van consumptiemiddelen slechts met een vierde is gedaald.
In de USA zien wij tussen 29 en 33 een regressie van 79,4% voor het staal en van 31% voor het katoen (wij nemen hier het staal als representatief voor de productiemiddelen en het katoen voor de consumptiemiddelen) (VARGA, La Crise,éditions sociales,Paris,p.145-147)
Galbraith: "Tussen 1919 en 1929 was het rendement per arbeider met ongeveer 43% vooruitgegaan. De lonen en de prijzen bleven relatief stabiel. Bijgevolg daalden de kosten en stegen de winsten, bij gelijke prijzen. Deze winsten moedigden vooral een hoog investeringsniveau van de kapitalen aan. Gedurende de jaren 20 steeg de productie van investeringsgoederen jaarlijks gemiddeld met 6,4%. De niet duurzame consumptiemiddelen stegen slechts met 2,8%. De groeivoet voor duurzame consumptiemiddelen zoals wagens, huizen, elektrische apparaten, die representatief zijn voor de uitgaven van welgestelde tot rijke mensen, bedroeg 5,9%. Daaruit volgt dat alles wat die investeringsuitgaven kon afremmen (in feite, alles wat de noodzakelijke groeivoet kom afzwakken) dreigde moeilijkheden te veroorzaken  (La crise economique de 1929).
In de analyse van Marx speelt de ontwaarding van kapitaal een sleutelrol:
" De periodieke ontwaarding van het bestaand kapitaal is een middel eigen aan het kapitalisme om de daling van de winstvoet te stoppen en de accumulatie van kapitaal te versnellen door het scheppen van nieuw kapitaal. Deze ontwaarding gooit de voorwaarden overhoop waarin de circulatie en reproductie van het kapitaal kan plaatsgrijpen en gaat gepaard met bruuske onderbrekingen en crisissen van het kapitalistisch productieproces." (Marx, LC)

De overproductie vermijden, door de koopkracht van de arbeiders te verhogen, in het kader van het kapitalisme?

Volgens Marx is de ultieme oorzaak van alle echte crisissen de armoede en de beperkte consumptiemogelijkheden van het volk. Kan men dan de crisis oplossen door de lonen te verhogen en zo de consumptie aan te zwengelen?
"Tussen de twee oorlogen is er een groei geweest van de productiviteit maar de koopkracht van de arbeiders is niet gestegen in dezelfde verhoudingen; vandaar dat, voor een sterk gestegen productie, de koopkracht van de arbeiders te zwak bleek opdat die goederen zouden kunnen verkocht worden. De crisis van de jaren 30 was dus een crisis van overproductie. In de toekomst moet dergelijke situatie vermeden worden. Hoe? Vertrekkend van het principe dat de verhoging van de koopkracht ook meer mogelijkheden geeft om de productie af te zetten" (document preparatoire au congres des metallurgistes FGTB de Charleroi du 27-5-88).

Uit ons schema van de uitgebreide reproductie blijkt dat de fabricatie van productiemiddelen sneller groeit als de fabricatie van consumptiemiddelen. De uitbreiding van de productie zelf creëert een markt voor het afzetten van de productiemiddelen. De uitbreiding van de productie leidt ook tot een zekere groei van de consumptie van de arbeiders. Om de productie van productiemiddelen te vergroten moeten arbeiders worden aangeworven in de sectie I. En deze bijkomende arbeiders vragen meer consumptievoorwerpen. De ontwikkeling van het kapitalisme gebeurt dus vooral door een groei van de productiemiddelen.
Marx zelf legt uit hoe de crisis over het algemeen begint in een periode van algemene loonsverhoging:
"Het is pure tautologie te zeggen dat de crisissen voortkomen uit het feit dat er niet genoeg koopkrachtige consumptie is. Het kapitalistisch systeem kent geen andere consumptiewijzen als betalende. Maar als men, om een schijnbaar diepere verantwoording te geven aan deze tautologie, zou zeggen dat de arbeidersklasse een te klein deel van zijn eigen product krijgt en dat dit ongemak zou opgeheven worden door haar een groter deel te geven, dan volstaat het te zien hoe de crisissen iedere keer juist voorbereid worden in een periode van algemene loonsstijging, waar de arbeidersklasse effectief een groter deel van de fractie van het jaarlijks product krijgt bestemd voor de consumptie. Vanuit het standpunt van die penneridders zou die periode juist integendeel de crisis moeten weghouden. Het blijkt dus dat de kapitalistische productie juist voorwaarden insluit die niets te maken hebben met goede of slechte wil, en die die relatieve welstand van de arbeidersklasse slechts tijdelijk toelaten en altijd slechts als aankondiging van een crisis" (Marx LC)

Een zekere proportionaliteit respecteren?

“Een hele reeks sociaaldemocraten hebben beweerd dat, hoe laag ook de consumptie van de massa's mag zijn, de productie oneindig en zonder crisis kan stijgen, als maar een bepaalde verhouding wordt bewaard tussen de 2 secties, zelfs al bleef er op heel de aardbol maar een arbeider over. Alleen is hiervoor nodig een zekere proportionaliteit tussen de productietakken.
Deze enige arbeider houdt die kolossale massa machines in beweging en maakt daarmee nieuwe machines en consumptiegoederen voor de kapitalistenklasse. De arbeidersklasse verdwijnt, maar dat verhindert absoluut niet de realisatie van de producten van de kapitalistische industrie.
Maar die mensen vergeten dat het wezen zelf van het kapitalisme er juist in bestaat de verhouding te verbreken tussen de sectie die de productiemiddelen maakt en de sectie die consumptiegoederen fabriceert. Uiteindelijk is elke productieve consumptie (consumptie van productiemiddelen) altijd verbonden met de persoonlijke consumptie. Maar daarentegen is het kapitalisme gekenmerkt door enerzijds de tendens tot ongebreidelde uitbreiding van de accumulatie van de productie, en anderzijds door de proletarisering van de volksmassa's die vrij enge grenzen stellen aan de uitbreiding van de persoonlijke consumptie " (Segal p. 245).

De crisis: juist vanwege het dynamisch kapitaal!

"De burgerij verbruikt nooit als klasse heel de meerwaarde die zij zich heeft toegeëigend, maar zij accumuleert een deel ervan die zij gebruikt om de productie uit te breiden. Iedere kapitalist op zich wordt door de concurrentie verplicht, op straffe van verdwijning, zijn kapitaal uit te breiden met een deel van zijn winst, zijn productiemiddelen te verbeteren om zijn productiekosten te verminderen. De som van de waarde van het maatschappelijk kapitaal groeit van jaar tot jaar.
Er is een relatieve vermindering van de som van de winsten (tendentiële daling van de winstvoet) evenals van de som van de lonen in verhouding tot de totale waarden van de jaarlijks geproduceerde waren.
De “consumptiekracht" van de kapitalistische maatschappij, dwz de som beschikbaar voor de aankoop van waren voor de individuele consumptie wordt dus met de ontwikkeling van de kapitalistische productie relatief kleiner" (VARGA, La Crise, pp.128-129).
(Opm.: individuele  consumptie = v+ (mw- accumulatie) = som van de lonen plus het deel van de meerwaarde dat niet geaccumuleerd wordt en dat de kapitalistenklasse gebruikt om zijn persoonlijke noden te bevredigen) 
"De nieuw geproduceerde waarde in het jaar is v+mw. Van deze nieuwe waarde vormt slecht een deel het fonds voor individuele consumptie v + ( mw - acc).
Maar de oude waarde die zijn waarde heeft overgedragen in de waarde van het product + de accumulatie moet ook worden gerealiseerd. Dat vormt de vraag voor de productieve consumptie. Deze vraag varieert in veel grotere verhoudingen als de vraag naar individuele consumptie.
Gedreven door de concurrentie ontwikkelen de verschillende kapitalisten de productiekrachten zonder rekening te houden met de relatieve vermindering van de consumptiekracht. Deze treft niet op dezelfde manier kapitalisten en arbeiders. De arbeidersklasse verarmt in eerste instantie relatief. De waarde van de arbeidskracht daalt als gevolg van het opdrijven van de productiviteit. Het proletariaat krijgt van het waardeproduct  een kleiner en kleiner deel.
Parallel met deze relatieve verarming komt in de periode van de algemene crisis de absolute verpaupering van de arbeidersklasse naar voor:
1°. Een deel van de arbeiders is chronisch werkloos.
2°. Dat laat aan het Kapitaal toe de lonen te drukken onder de waarde van de arbeidskracht van het deel van de arbeidskracht dat werk heeft" (VARGA, La Crise, p.131).

De rol van het krediet in de crisis


"Door het krediet kunnen
1°. de industriekapitalisten hun industrieel kapitaal van de ene vorm in de andere laten overgaan, de verbinding maken met aanverwante sectoren en op mekaar inspelen.
2°. de handelaars het transport van de producten verzekeren en het van de ene hand in de andere laten overgaan tot de definitieve omzetting in geld, of hun uitwisseling tegen een ander product.
Het maximum krediet is die situatie waarin het industrieel kapitaal maximum gebruikt is dwz de maximum spanning van zijn productiecapaciteit zonder rekening te houden met de grenzen van de consumptie. Zolang het reproductieproces zijn gang volgt en het kapitaal voortdurend terugvloeit wordt het kredietniveau behouden en zelfs uitgebreid, en dit op basis van de uitbreiding van het reproductieproces zelf. Van zodra ergens iets stropt, als gevolg van een vertraging in het terugvloeien, een verzadiging van de markten, een prijsdaling, komt er een overvloed van industrieel kapitaal. Maar dit kapitaal is bevroren in een vorm waarin het zijn normale functies niet meer kan vervullen. Er is een massa van warenkapitaal dat onverkoopbaar is. Er komt een ineenschrompeling van het krediet omdat het kapitaal ongebruikt is dwz geblokkeerd in een van zijn reproductiefases en omdat het vertrouwen in het normaal verloop van de reproductie geschokt is.
De eis tot kontante betaling en de omzichtigheid waarmee op krediet verkocht wordt zijn typisch voor de fase van de industrieel cyclus die volgt op de krach. In de crisis zelf heeft iedereen iets te verkopen maar hij kan het niet; en toch is hij verplicht te verkopen om zijn aflossingen te kunnen betalen. Op dat moment is de grootste massa van kapitaal niet die van kapitaal dat ongebruikt is en zoekt zich ergens in te planten, maar de massa van kapitaal waarvan het reproductieproces onderbroken is alhoewel het tekort aan krediet op dat moment het sterkst is (en bijgevolg ook de intresten het hoogst). Niets is dus valser als dergelijke situatie toe te schrijven aan een gebrek aan productief kapitaal. Er is juist productief kapitaal teveel; teveel in verhouding tot de normale schaal van de reproductie die verminderd is; of teveel tegenover de verlamming van de consumptie (Marx, HK)

Open vragen crisis

1. Waarom spreken over meerwaarde die geproduceerd is maar niet gerealiseerd? Kunnen wij niet zeggen, zoals Gouverneur, dat geproduceerde maar niet verkochte waren slechts kandidaat-waren zijn, die maar echt waar worden bij de verkoop? (Marxistische Studies N° 45 p.22-25)
2. Zou men, door belastingen te heffen op het kapitaal in plaats van op de arbeid, lonen en productiecapaciteiten niet in evenwicht kunnen houden? (MS N°45 p.27)
3. De kapitalisten hebben neiging om te vergeten dat de eliminatie van arbeiders hun eigen basis ondergraaft. Kan de klassenstrijd hen juist niet die waarheid af en toe herinneren en zo onrechtstreeks het kapitalisme helpen die tegenstelling te overwinnen? Zie bijv.  Mandel zei op 28/4/88 in een interview in Trends:
 “Om uit de crisis te geraken is een meer fundamentele herstructurering nodig, die een verandering brengt in de accumulatievoorwaarden of  het sociaal kader waarin de kapitalistische productiewijze zich beweegt. De krachtsverhoudingen tussen Kapitaal en Arbeid in de imperialistische metropolen zijn de belangrijkste van die endogene factoren. Een radicale wijziging in de krachtsverhoudingen tussen de klassen, met dreiging tot een doorbraak naar een authentieke socialistische revolutie, is helemaal niet uit te sluiten in GB, Frankrijk en Italië" (La crise 1974-1982 champs flamarrion p. 254 et Ch XV).
Wij vinden dezelfde thesis terug bij de vroegere PC voorzitter en economist Pierre Beauvois:
"De fase van blijvende groei van de lange cyclus zou direct verbonden zijn aan de ontwikkelingen van de sociale spanningen die o.a. erin slaagt een nieuwe verdelingswijze op te leggen die gunstiger is voor de mens (levensniveau, vorming, sociale zekerheid). Zo is de crisis van 1814-1848 overwonnen door de arbeidsduurvermindering van vrouwen en kinderen. Die van 1873-1896 door de ontwikkeling van het openbaar gratis onderwijs, het begin van sociale zekerheid, het erkennen van syndicale rechten " (Pierre Beauvois Drapeau Rouge 24/4/88)
4. Moet die cyclische beweging op zichzelf veroordeeld worden? Kunnen wij die cycli niet beschouwen als een hartslag, een teken van leven. Is het belangrijkste niet dat het hoogste punt van iedere cyclus het hoogste punt van de vorige cyclus overstijgt?
5. In de autosector, met de just in time, zijn er geen stocks onverkochte wagens meer. Wil dat zeggen dat er eigenlijk geen crisis van overproductie meer is in deze industrietak?