lundi 24 décembre 2007

Barcelona4 Catalaans nationalisme en sagrada familia

Het Catalaans nationalisme
Het Catalaans nationalisme is een product van de catalaanse burgerij, en Gaudi is een product van dat catalaans nationalisme. De rijke Barcelonezen werden “Indiërs” genoemd, omdat hun fortuin verdiend werd in Cuba en Puerto Rico. Die burgerij neemt niet alleen de corporatistische doctrine van de katholieke kerk over. Zij legt ook een zekere nostalgie aan de dag voor de slavernij. Vader Guell, Joan, was voorzitter van de Spaanse Overzeese Kring van Barcelona, die als doel had de slavernij te verdedigen tegen de abolitionisten. In 1868 begon met de tienjarige oorlog voor de onafhankelijkheid van Cuba een slechte tijd voor de “Indiërs”. In 1871 schrijft Joan Guell de brochure “rebellion cubana”, waarin hij verdedigt dat de slavernij de enige manier is om de vorming van een Cubaans gevoel te vermijden.
In 1895-1898 leidt een nieuwe oorlog tot de Cubaanse onafhankelijkheid. Het is in die contekst dat de burgerij van Barcelona zich vastklampt aan een eng corporatisme, om dan toch de uitbuiting van hun eigen arbeiders veilig te stellen. Vergeefse moeite: in 1909 krijgen wij Tragische Week van Barcelona (‘Semana Trágica de Barcelona’) die begon als protest tegen het sturen van reservisten naar de oorlog met Marokko en die eindigde in oproer en een algemene staking; de massale algemene staking van 1917. De sociale opstandigheid werd bestreden met harde en soms illegale repressieve maatregelen: de “wet op ontsnappingen” werd gebruikt om activisten te vermoorden die door de politie of het leger waren aangehouden. Francisco Ferrer y Guardia was een bekend Spaans vrijdenker. Ons “maison médicale” van Geneeskunde voor het volk is in de Avenue Ferrer in Herstal. De wereld is toch klein, nietwaar… Die Ferrer richtte in 1901, in Barcelona, de `Escuela Moderna' op. Zijn school richtte zich op een geheel nieuwe wijze van onderwijs. In 1906 werd zijn school gesloten en moest Ferrer in ballingschap naar België vertrekken, nadat duidelijk werd dat Mateo Morral, een goede vriend en medewerker van Ferrer, een dodelijke bomaanslag had gepleegd op de Spaanse koning, Alfonso XIII. In 1909 keerde Ferrer terug naar Barcelona, waar hij tijdens de `Tragische week' opgepakt werd en ter dood veroordeeld.
In 1910 was het bezoek aan de kolonie Guell een van de hoogtepunten van de Spaanse Sociale Week, speciaal in Barcelona georganiseerd na die Tragische week.
Het is dus voor dat project dat Guell in 1898 aan Gaudi vraagt een nieuwe kerk te bouwen. Het plan lijkt verbazend op de maquette voor de Sagrada Familia. In 1915 is de crypte af, en wordt officiëel gewijd. Als je bij Gaudi op de voltooiing van het hele gebouw zoudt moeten wachten… In maart 1916, twee jaar voor de dood van Guell, wordt de bouw van de kerk definitief opgegeven.
Natuurlijk was Gaudi enkel de architect, en het politiek engagement van de Guells laat natuurlijk geen directe extrapolatie toe. Daarom hier en paar citaten die bewijzen dat onze “mislukte” architect toch niet zo ver van de ideeën van zijn broodheer stond: “ De sovjets zijn een noordelijk verschijnsel. Ze hebben het kapitaal willen collectiviseren – communisme- en hebben het zo zijn verantwoordelijkheid ontnomen. Maar het gebrek aan verantwoordelijkheid brengt de vernietiging van het kapitaal mee en geheime misbruiken”. En ook nog: “De democratie is de heerschappij van de onwetendheid en de domheid. Ze heeft gewild dat iedereen deelnam aan dezelfde miserie. Zo zijn de huizen van het oude Barcelona, met hun pergolas, hun grote patios et tuinen waarvan alle buren profiteerden, vervangen door de huizen van de Nieuwstraat waarvan de patios vuile holen zijn”. Dit gaat direct over democratie en architectuur. Alhoewel wij Gaudi, in zijn nostalgie naar die patios, geen ongelijk kunnen geven. Het is ongelooflijk hoe weinig groen er is in de Eixample, de uitbreidingen van het oude Barcelona, gebouwd rond 1900, ondanks het feit dat deze wijken in de green field zijn gebouwd, met straten die met de meetlat zijn uitgetekend…
De “Sagrada Familia”
Gaudí is niet begonnen met die kerk. Hij heeft ze trouwens ook niet afgewerkt, waardoor deze kerk ook nooit gewijd is; daarom spreekt men trouwens van de tempel. De streefdatum is nu 2026. Salvador Dali vond dat men de afwerking van de kathedraal moest overlaten aan de mannen van de tram « als boete ». Gaudi heeft namelijk zijn einde gevonden door onder een tram te lopen. De term “boete” is een toespeling op de volledige naam “ Temple Expiatori de la Sagrada Família”. De term “ boete” slaat op de sociale ontwikkeling. Net zoals in Parijs een taks werd geheven om Montmartre te bouwen, als boete voor de Commune van Parijs, hoopte de Catalaanse burgerij met dit project God eroe te bewegen de voor haar nefaste sociale ontwikkeling terug te draaien. De bouw, die enkel door giften zou betaald worden, zou een expliciet middel worden voor een sociale loutering. Als Gaudi verneemt dat er geld over was na de voltooiing van de gedachteniskerk van Montmartre, zegt hij: “bij mij zal dat nooit het geval zijn”.
Maar Gaudi gaat nog een stap verder. Op een bepaald moment is het geld op en Gaudi trekt zelf de straat op om geld op te halen. Hij vraagt steun aan iemand: “breng een offer”. De man antwoordt: “met plezier; het is absoluut geen offer”. Gaudi dringt dan aan om zijn gift te vergroten tot het voor hem iets kostte, “want liefdadigheid zonder offer is geen echte liefdadigheid maar dikwijls eenvoudigweg ijdelheid”. Voor Gaudi slaat de term “Expiatori” op een gods-en mensbeeld dat bij de flagellanten tot een hoogtepunt kwam maar dat eigenlijk zijn wortels vindt in het katholieke geloof zelf. De albino die in de Da Vinci code zo nu en dan een martelband rond zijn dij knoopte is geen exclusiviteit van de opus dei. De dominicanes Soeur Sourire beschrijft hoe zij in haar kloostercel een zweepje had. Voor Gaudi waren dat lange vastenperiodes.
Gaudi neemt het project over van Francesc de Paula Villar, die al met de crypte begonnen is.
In 1899 begon Gaudi met de bouw van de torens van de Geboortegevel. In dat jaar ook werd Josep Morgades bischop van Barcelona. Morgades had snel door wat vlees hij in de kuip had met zijn architect en zette druk op Gaudi om een globaal project voor de Tempel te maken, wat tot op dat moment nog niet bestond. De dood van de bischop in 1901 bevrijdde Gaudi van deze belofte. Zo komt het dat het voorlopig einde van de bouw vandaag vastgesteld is voor 2026. En dan is dat nog omdat de architecten die het werk van Gaudi verder zetten massaal voor beton hebben gekozen. Het boeteproces is dus ver van gedaan. Zullen wij, voor wij het einde zien van de Sagrada Familia, de droom van Joan Guell in vervulling zien gaan, en de slavernij terug zien komen…

barcelona4 Gaudi mislukte architect?

Van Parc Guell over l’Hospital Sant Pau naar de Sagrada Familia
De volgende dag gaan wij die wijk helemaal naar boven, tot aan het Parc Guell. Guell was die broodheer van Gaudi, die wij hebben ontmoet in het scheepsmuseum. Schatrijke reder, textielmagnaat en ook immobiliën. Beinvloed door het boek van Ebenezer Howard over tuinwijken, wilde Don Eusebi Güell wilde een geheel van chalets laten bouwen op een terrein dat gelegen was op het hogergelegen gedeelte van de Gráciawijk, een steenachtige plaats met een grote helling, waar bovendien weinig water was. Gaudi wou het terrein niet nivelleren omdat hij het bijzondere van de heuvel wilde behouden. Daarom bouwde hij bruggen en viaducten. En welke viaducten!
Het Parc Güell was opgezet als een verkaveling, een tuinwijk met 63 huizen. Er werden er slechts twee gebouwd. En dan nog: Güell verbleef af en toe in het oude Casa Larrad, terwijl Gaudi het huis kocht dat Berenguer als model ontwierp. Zij waren dus de enige bewoners van het 15 hectaren grote park. Na de dood van Gaudi en Guell dreigde het park dus te verdwijnen. In 1922 wordt het park stadseigendom. Die overname gaf aanleiding tot een tegencampagne. Honderd jaar later wordt het door de UNESCO als internationaal monument opgenomen.
Mislukte architect
Het Parc Guell is niet de enige mislukking van Gaudi. Men kan zich trouwens de vraag stellen hoe en waarom een stad zich identificeert met een mislukte architect. Want dat was Gaudi objectief. Al zijn projecten waren economische mislukkingen. Ik ga daar natuurlijk geen ramp van maken: ik ben tenslotte de eerste om te zeggen dat de markt geen gezonde basis is voor de economie…
In het hartje van de Marollen is het grootste scheldwoord dat je naar je hoofd kunt krijgen “schieve architekt”. Dat dateert uit de periode dat een zekere Poelaert de helft van die wijk liet platleggen om er het pompeuze justitiepaleis te bouwen. Geen haar op het hoofd van de toeristische dienst van Brussel denkt er natturlijk aan zijn toeristisch imago op te trekken aan die schieve architect. Barcelona dus wel.
Gaudi was een miskende architect. In de volksmond noemde men zijn Casa Batllò het knekelhuis. Zijn Casa Milà ( 92, Passeig de Gràcia) werd door de Barcelonezen la Perdrera gedoopt, anders gezegd de steengroeve. Zijn promotoren vonden het zo lelijk dat zij weigeren Gaudí volledig uit te betalen.
Dat is natuurlijk het verhaaltje dat men ons probeert op te hangen van elke artiest: tijdens zijn leven miskend; na zijn dood beroemd, Maar in het geval van Gaudi kunnen wij werkelijk spreken van een mislukte architect.
Let wel: mislukt op louter economisch vlak. Ik vind zijn bouwsels mooi. Grote kunstenaars als Picasso en Dalí walgden van de zoete vormen en oeverloze ornamenten van Gaudí. De Britse schrijver George Orwell vond het zelfs jammer dat de Spaanse anarchisten tijdens de burgeroorlog Gaudí’s Sagrada Familia in Barcelona niet verwoestten, zoals de vele andere kerken en kloosters. Hij vergeleek de torens van de kathedraal met ‘flessen Rijnwijn’.
Wij hebben het Casa Milà al vernoemd. Nu op de lijst van het wereldpatrimonium van de UNESCO. Maar Roser Segimon de Milà, die dit appartementsgebouw liet bouwen tussen 1905 en 1907, spande tegen zijn architect een proces aan. Milà verloor het proces, en Gaudi gaf het geld dat hij ermee won aan een klooster. Maar men kan moeilijk van een economisch succes spreken… En het wantrouwen van de heer Milà was terecht als men weet dat Gaudi boven op dat opbrengstgebouw een reuzemariabeeld wilde neerpoten, tussen zijn mooie schoorsteentjes. Niet iedereen woont graag in een soort kapel…
Trouwens, ook in het Parc Guell kan Gaudi het niet laten zijn religieuze opvattingen te laten zien, zij het iets discreter dan de Mariagroep van zijn casa-milo project. Aan de rand van de wegen in het Güellpark liggen grote stenen bollen. Wanneer men ze telt komt men tot 150, evenveel als er kralen zijn aan een rozenkrans. En helemaal bovenaan eindigt het park op een kalvarieberg. Maar deze religieuze tags waren natuurlijk niet de enige reden van de mislukking van het parkproject.
En dan zijn er de projekten van Gaudi die nooit van de grond zijn gekomen. Zo een hotel in New York. Zo het project van een kathedraal in Tanger. Wanneer men de schetsen van Gaudi voor die kathedraal bekijkt geeft men er zich rekenschap van hoeveel de Gaudistijl put uit de moorse kultuur.
Gaudi werkt ook aan een restauratie van de Kathedraal van Palma de Mallorca. Ook daar wordt hij na de eerste fase afgedankt. Daar waren niet alleen architectonische redenen voor. Boven de stoelen van de kannunikken wilde Gaudi een tekst zetten “zijn bloed kome over ons”. De kannunikken waren niet akkoord: het korte tekstje kon aanleiding geven tot ironische commentaren (wat natuurlijk van de kant van de kannuniken niet volledig uit de lucht gegrepen was). Zij wilden de volledige tekst. Gaudi antwoordde aan de kanunikken: “teksten op monumenten moeten altijd ingekort worden want het zijn slechts geheugensteuntjes voor ontwikkelde mensen. Het evangelie is als een apotheek; gij zijt zoals mensen die naar een apotheek gaan om er voedsel te kopen”.
Bij de dood van de bisschop Grau waren de kannuniken er natuurlijk als de kippen bij om Gaudi af te danken. Hij verloor terzelfdertijd het contract voor de restauratie van het bisschoppelijk paleis van Astorga. De twee werfleiders van Gaudi worden ook afgedankt: Een van hen schrijft naar Gaudi “ze zeggen dat ze de catalanen wegwillen, maar, vooraleer weg te gaan, heb ik hen gezegd dat zij niet bekwaam waren om het werk af te maken”.
En inderdaad, bij het afbreken van een muur, na hun vertrek, zijn verschillende gewelven ingestort. Gaudi was mischien een mislukte architect op economisch vlak, maar zeker geen ezel.
De Tempel van de Heilige Familie




Maar wij waren op weg van het Parc Guell naar de tempel van de Heilige Familie, via het Hospital Sant Pau van zijn rivaal Montaner. Ook voor die werf is Gaudi een ramp geweest voor de bouwheer. Voor de Sagrada Familia was de bouwheer van de Tempel niet de Kerk maar een religieuze vereniging van de devoten (kwezels, in een ietsje vrijere vertaling)van Sint Jozef (ik denk aan de bedevaarsters van sint Jozef die in maart naar Leuven afzakken). Die vereniging wilde een schooltje en een eenvoudige kerk. Gaudi zet hen werkelijk voor schut: zij krijgen het schooltje; maar ondertussen begint hij aan een gevel (die van de Natividad), goed wetend dat de fondsen ontoereikend waren om de boel af te werken. Een eeuw later is die kerk nog niet af…
Trouwens, aan de Sagrada Familia wordt al bijna honderd jaar gebouwd zonder vergunning. Gaudi diende in 1883 zijn ontwerp voor de kerk in en twee jaar later kwam hij met een enigszins gewijzigd voorstel. Twee keer kreeg hij een bouwvergunning. Op twee latere verzoeken om de bouwplannen te wijzigen, in 1916 en 1990, reageerden de autoriteiten echter nooit. Volgens de wet zou dit bouwsel moeten worden afgebroken… Hij rijft ook prompt een straat in zijn project in.
De huisarchitect van graaf Guell
Gaudi heeft kunnen doen wat hij wilde doen door zijn band met Eugeni Guell. Noem het vriendschap. Noem het een middeleeuwse meester-knecht verhouding. Of, vanuit een ander uitgangspunt, de bloedzuiger van Guell. De boekhouder van Guell zei: “ik vul de zakken van Guell en Gaudi haalt ze leeg”. Van Gaudi zelf heeft een leerling het volgende opgetekend (Gaudi heeft zelfs bijna geen plan op papier gezet, laat staan een boek): “een oosters spreekwoord zegt dat, om en mens te kennen, men hem moet verorberen met veel zout. Maar er is toch een middel dat toelaat hen directer en sneller te leren kennen, en dat is hun geld te verteren. De architecten geven het geld van anderen uit en hebben via die weg een zekere kennis van de psychologie van hun klanten”.
De relatie tussen Gaudi en Guell was waarschijnlijk een mengeling van dat allemaal. Een ding is zeker: vriendschap of niet, zonder Guell had Gaudi waarschijnlijk nooit veel meer achtergelaten als een paar maketten met draden en loodjes…
Gaudi is de huisarchitect geweest van Guell. Deze katoenbaron heeft heel zijn leven gewerkt om een adelijke titel binnen te rijven, waarin hij trouwens gelukt is. Wij hebben het dus over "graaf" Guell.
In het kader van de uitbouw van zijn sociale status heeft Guell ook een aantal bouwprojekten laten realiseren die als een geheel moeten gezien worden. Gaudi heeft voor Guell een Palau gezet in de oude stad; een buitenverblijf (de Finca Guell); een Colonia Guell als model van maatschappelijke orde; een Parc Guell, en tenslotte de Sagrada Familia.
Een kijkwoning, het Palau: de naam alleen al is een programma
Het Palau is het eerste groot niet religieus project geweest van Gaudi. De naam Palau - paleis is reeds een programma, evenals zijn inplanting. Het is gelegen in de oude stad, in een nogal donkere straat. Maar dat had geen belang: Guell wilde zijn paleis daar waar de oude adel ook aanwezig was. Het moest niet alleen een herenhuis zijn; het moest de rijkdom van Guell uitstralen tot in de kleinste details. Het bouwsel is trouwens niet gemaakt om in te wonen, maar om volk te ontvangen (en de ogen uit hun kassen te laten rollen): het is opgebouwd rond een centrale ruimte, waar hoge gasten ontvangen konden worden. In de kelder zijn stallen die nooit een paard gezien hebben; een beetje zoals sommige privézwembaden die enkel dienen als decor voor een bar… Guell steekt wel zijn afkomst niet weg. Boven de poort van de Palau Guell tekent Gaudi het wapenschild van graaf Guell met zijn fameuze kettingboog en de tekst “gisteren schaapherder, vandaag heer”.
Dit paleis staat, zoals alle andere werken van Gaudi in Barcelona, op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Tot en met januari 2009 is Palau Güell niet te bezichtigen door een renovatie. De vorige restauratie dateert nochtans enkel van 1982-2002 Volgens Wikipedia gebruikte men bij de bouw zwakke stenen, daarom zou er kans zijn op instorting. Als de stenen niet fameus waren, dan is het zeker niet omdat Gaudi goedkoop moest werken: alles moest weelde en geld uitstralen.
De Finca Guell om te wonen
Geen haar op het hoofd van Eusebi Güell heeft er ooit aan gedacht om in zijn kijkwoning te gaan wonen. Hij liet in dezelfde periode een landgoed (Finca) bouwen buiten Barcelona, inmiddels is het landgoed opgeslokt door de stad. De achitectuur van Gaudi is functioneel: de toegangspoort ademt ontoegankelijkheid uit. Aan de straatzijde bevatten de gebouwen amper raampartijen en het smeedijzeren hek is vormgegeven als een vliegende draak. Die draak is trouwens het enige wat de toerist kan bekijken. Voor wie een korte trip naar Barca doet de omweg dus niet waard…
Parque Guell
Gaudi heeft voor ieder van zijn gebouwen die werelderfgoed geworden zijn de zaak eerst eens uitgeprobeerd. Een honderd kilometer meer naar het noorden had onze Graaf Güell een kolenmijn in de Sierra del Catllarás. Deze kolen dienden als brandstof voor zijn cementfabriek in La Pobla de Lillet. Antoni Gaudí kreeg als opdracht een onderkomen te bouwen voor de mijningenieurs. Deze tuinwijk vertoont opvallende overeenkomsten met de Parque Güell. En toch heeft deze tuin niet lang standgehouden en dreigde in de vergetelheid te geraken, zelfs lang nadat in Barcelona de bouwwerken van Gaudí de toeristenattractie van die stad waren geworden. Vijftig jaar lang, van 1940 tot aan 1990 lag de tuin te verkommeren, zo erg dat hij op het laatst in gebruik was als vuilstortplaats voor de dorpelingen en weinigen zich maar konden herinneren dat hier ooit een prachtige tuin lag. Nu heeft de gemeente van La Pobla de Lillet hem in zijn oude glorie hersteld. In 1997 de tuin werd opengesteld voor het publiek.
De Colonia Guell: het corporatisme in steen gegoten
In Wallonië zou men spreken over “phalanstère”: een aantal arbeiderswoningen gebouwd rond een fabriek. Maar een kolonie is eigenlijk – op sociaal vlak dan – een struk straffer. Eigenlijk is die kolonie vooral het werk van Berenguer. Deze jeugdvriend van Gaudí volgde met hem de lessen aan de 'school voor kunsten en architectuur'. Hij huwde in 1887 en werd gedwongen zijn studies stop te zetten om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Tussen 1887 en 1892 werkte hij voor Gaudí. Als Gaudí's assistent was hij vooral verantwoordelijk voor praktische zaken zoals de boekhouding, technische berekeningen en de omgang met de arbeiders. Hij was ook de beste tekenaar op Gaudí's kantoor en maakte dan ook de meeste voorbereidende tekeningen. Berenguer werkte aan de meeste van Gaudí's projecten mee.
Gaudi was zeker een gedreven man, maar hij heeft heel zijn leven een aantal figuren rond zich gehad. Een andere van zijn assistenten was Josep Maria Jujol i Gibert (1879-1949). De slingerbank en de Drakenfontein in Parc Güell zijn bijvoorbeeld voor het grootste deel van zijn hand. Veel van de mozaïekwerken die in Gaudi's ontwerpen terug te vinden zijn, werden door Jujol gemaakt. Jammer voor hem worden veel van zijn creaties onterecht aanzien als Gaudi's werk.
Ik zou hier trouwens, vooraleer mijn pijlen te richten op de sociale doctrine achter de noucentisten, willen aantonen hoe de schoonheid van Gaudi’s werk ook gebouwd is op een hechte samenwerking met zijn arbeiders, aan wie hij en grote autonomie gaf. “De architect moet kunnen gebruik maken van wat de arbeiders kunnen doen en weten te doen. Hij moet de specifieke kwaliteiten van iedereen weten te gebruiken. Hij moet al de inspanningen integreren en samenbrengen en steun geven wanneer fouten begaan worden. Zo werken de arbeiders met plezier en met de zelfzekerheid die voortkomt uit een volledig vertrouwen in de organisator”.
Gaudi heeft in de Colonia Guell een krypte gebouwd. In feite had Guell een kerk besteld… Die krypte is zowat een generale repetitie geweest voor de Sagrada Familia.
Maar deze Colonia Guell is eigenlijk ook interessant om de sociale doctrine van die klasse die het Catalaans nationalisme heeft gelanceerd duidelijk te maken. Deze kolonie is opgebouwd rond een fluweelfabriek van Guell, op twintig minuten per trein van de stad, in Santa Coloma de Cervello. Deze fabriek werkte met stoomaandrijving, en was dus veel groter dan de fabriekjes die werkten met de waterkracht. Maar deze arbeidersconcentratie was dan ook veel kwetsbaarder voor sociale onrust. De naam “kolonie” is werkelijk een programma: de arbeiders moesten opgevangen worden in een dorp dat zoveel mogelijk geïsoleerd was van de verdorven buitenwereld. Deze kolonie had alles opdat de inwoners niet naar buiten zouden zoeken: een spaarbank, een muziekbond, een cooperatieve, een atheneum, twee fanfares… In 1917 geeft de Kolonie Guell zelf een propagandabrochure uit waarin ze uitlegt hoe ze werkt. Het theatergezelschap bijv. “heeft als doel het volk te vermaken op de feestdagen, door s’avonds stukken te brengen en zo in de mate van het mogelijke te vermijden dat de families de kolonie verlaten. De jongeren hebben op twee jaar tijd zegeltjes gekocht voor een waarde van 5000 pesetas, die op de spaarkas is gezet in plaats van verspild te worden aan speelgoed of snoep, of, erger nog, in de cinema’s van de omliggende dorpen. In de Guell kolonie is er altijd verbroedering tussen kapitaal en arbeid. Alle Catalanen mogen zeker zijn dat, ondanks de satanische inspanningen geleverd door valse redders van de arbeidersklasse, de naastenliefde de erfenis blijft met de grootste waarde in Catalonië ”. Laguarda, bisschop van Barcelona, vraagt aan E. Guell om rond de kolonie een zeer hoge en dikke muur te bouwen opdat de socialistische doctrines er nooit zouden kunnen binnendringen”.

barcelona2 Museu maritim

Het schitterende Museu maritim is ingericht in de Drassanes Reials, de enorme scheepswerven van Barcelona die in de periode 13e-18e eeuw zijn gebouwd. Het pronkstuk van dit museum is de levensgrote replica van de Galera Real.
De scheepswerven van Barcelona waren gespecialiseerd in galeien. Dergelijke met roeispanen aangedreven boten hebben eeuwen lang een sleutelrol gespeeld in de militaire strategie. Om te beginnen bij de Romeinen. Waarom is Hannibal met zijn olifanten de Alpen moeten overtrekken? Omdat de Romeinse galeien hem de kortste weg – over zee- verboden.
Ik had het over het altaar van de Christus van Lepante in la Seu. De paus, de italiaanse staten, Malta en Spanje brachten in 1571 voor Lepante 207 galeien samen. In de tijd van die slag bij Lepante kwamen de kanonnen op. Het probleem was om met die kanonnen tussen de roeiers door te schieten. En van de andere kant waren de roeiers ook heel kwetsbaar door vijandelijk vuur. In Lepante heeft de “christen” coalitie de Turken verrast door die kanonnen op een soort platform te zetten dat door galeien op zijn plaats werd getrokken. Vijftig Turkse galeien zonken en 117 op 208 veroverd. Miguel de Cervantes verloor in dit gevecht zijn linkerhand. «Voor de glorie van mijn rechter! » zei hij.
Die overwinning is de spaanse koning Filips II naar het hoofd gestegen. In 1588 stuurde hij een enorme vloot, de Armada genaamd, voor een andere kruistocht – met kerkelijke goedkeuring: Paus Pius V had Elisabeth van Engeland geexcommuniceerd- naar Engeland. In de Armada waren ook verschillende galeien. Maar dit keer was er geen Christus van Lepante. Drake en zijn kapiteins gebruikten het kanon op een nieuwe manier, en schoten de Spaanse schepen aan flarden.
Deze nederlaag betekende echter nog niet het einde van de galeien. In 1662 nog richtte Lodewijk XIV zijn Galeienkorps op, met 40 galeien et 12.000 roeiers; dit heeft bestaan tot in 1748.
Dit alles om het pronkstuk van dit muzeum, die koninklijke galei, wat in de verf te zetten. Maar voor de rest is het ook een museum met de meest moderne presentatietechnieken, en – niet te verwaarlozen, een prachtig cafetaria met een terrasje. En, zoals wij zeiden, Gaudi is nooit ver weg. Wij komen in dit muzeum ook de graaf Guëll tegen; deze broodheer van Gaudi was o.a. ook een groot reder.
Een prachtige uitvalsbasis naar het zeefront. Een uitlopertje van de Olympische spelen van 1992. Wie (van ver) rich piepel wil bespionneren komt daar aan zijn trekken: een kaai is practisch hermetisch afgesloten met dranghekken voor al te nieuwgierige toeristen. Een elegant staketsel Rambla del Mar (het middenstuk kan opendraaien om schepen te laten passeren).
Aan het einde van de Moll d'Espanya staat El Cap de Barcelona (het hoofd van Barcelona), een kleurrijk zuilvormig 20m hoog beeld van de Amerikaanse popart-kunstenaar Roy Lichtenstein.
Maar aan de rambla del mar houden we het voor gezien. Wij zakken stilletjes af naar ons hotelletje. Daar raden ze ons aan een restaurantje op te zoeken in de wijk Gracia, juist achter het hotel. En, inderdaad, een aanrader. Het dorp Gracia is rond 1900 opgeslorpt door de stad, maar heeft nog al zijn nauwe straatjes, dorpspleintjes en zelfs een prachtig overdekt marktje behouden. De wagens moeten natuurlijk ook door die straatjes, wat het wandelen niet altijd aangenaam maakt. Maar dat is de prijs die moet betaald worden om die wijk te ontdekken. Op een van die pleintjes komen wij in een tapasbar terecht die ons zeer aanstond. De volgende dag winden wij die bar terug in onze Trotter… Een snaren van de Trotter en wij in perfecte harmonie….

Barcelona1







In de lente van dit jaar hebben wij een citytrip van een kleine week gedaan naar Barcelona. Met Ryanair, of wat dacht je. Je komt er wel toen in Girona, 80 km meer naar het noorden. Maar bij het buitenkomen van de luchthaven staat de Barcelonabus je zo op te wachten. Wij namen wijselijk de eerste vlucht, om optimaal van ons verblijf te genieten. Of je nu op een bus stapt om 15 km te doen of 80 maakt helemaal niets uit: je doet je dutje.
De bus komt toe in het Estacion del Norte. Eigenlijk op loopafstand van de haven en van de oude stad. Maar wij hadden –ook via Ryanair – een jeugdhotel –lees: budgethotel- gereserveerd aan de rand van de Gracia-wijk en wij wilden daar eerst onze bagage afzetten. Dus prompt de metro ingedoken en met een tienrittenboekje naar ons hotel. Blijkbaar iets te vroeg, alhoewel daar iedere dag de Ryanair-reizigers aanbellen. Maar de kuismadam laat ons binnen en wij kunnen er onze bagage achterlaten. Om elf uur staan wij op de Avenida Diagonal voor ons eerste dagje Barcelona.
Barcelona = Gaudi? Begin met de twistappel!
Waarom gaat men naar Barcelona? Voor Gaudi en Miro? Toeristische propaganda is, zoals elke propaganda, erg reducerend. Zo ook met die twee namen.
Barcelona is ook tuinen, gothiek, een zeefront om U tegen te zeggen. Wij komen daar verder op terug.
Maar zelfs de Modernisten, of de Noucentisten, of de catalaanse Art Nouveau, zijn veel meer dan Gaudi. En bijna ongewild komen wij, op een boogscheut van ons budgethotelletje, op de plaats waar dit het duidelijkst is: de twistappel. Op de Passeig di Gracia staan drie gebouwen langs mekaar van drie verschillende Modernisten, in drie verschillende stijlen. De Illa de la Discòrdia: de tegenstellingen op een zakdoek. Eigenaardig genoeg zijn het alle drie verbouwingen van een bestaand gebouw. Op nr. 35 staat het Casa Lléo Morera (1902-1906) van Montaner met gebeeldhouwde gevel en koepeltoren. Aan de andere hoek vinden we het Casa Amatller (1898) van Puig i Cadafalch met Moorse en gotische ramen onder de trapgevel, en daarlangs het Casa Batllò (1904-1906) van Antoni Gaudi.
Lluis Domenech i Montaner kreeg de belangrijke officiële opdrachten zoals de Palau de la Musica et l’Hospital Sant Pau. Gaudi heeft geen enkele institutionnele belangrijke opdracht gekregen. Als wij dus zuiver economische criteria hanteren moeten wij zeggen dat Montaner de grootste architect was van het modernisme. Dit gezegd zijnde, het is niet omdat hij een poenschepper was dat die twee gebouwen niet de moeite waard zijn. Montaner en Gaudi; de poen en de kwezel; Mozart en Salieri. Wie de Sagrada Familia bezoekt moet het Hospital Sant Pau van Montaner gaan bekijken, op een boogscheut van de Tempel. Want noem de Sagrada Familia nooit een kathedraal. Dat is in Barcelona la Seu.
Cadafalch is meer neogotiek. Meer theoreticus ook: de Jdanov van het Catalaans nationalisme. Zoals in Brugge, waar ze de markt hebben gebouwd in neogothiek, zo bouwden de Catalanen rond de vorige eeuwwisseling in neogothiek, ten dele ook uit nostalgie naar het maatschappelijk model dat daarmee samenging. Het catalaans nationalisme combineert die neogothiek met de neomudejar, geinspireerd op de moorse stijl.
Zoals overal maken sommige artisten van een bepaalde stijl hun huismerk. Maar de grote artiesten experimenteren met die verschillende stijlen en slagen soms erin daar een gelukkige synthese van te maken. Ook Gaudi bouwt neogotisch en neomudejar. Of doen de torens van de Sagrada Familia niet denken aan de minaretten? Wie daaraan twijfelt moet dan maar eens zijn projekt voor een kathedraal in Tanger bekijken. Op papier: dit plan is nooit gerealiseerd geworden.
Een nieuwe gevel voor la Seu
Die neogothiek beperkt er zich trouwens niet toe nieuwe gebouwen neer te poten in retrostijl. De modernisten hebben de pretentie de echte gothiek te verbeteren. In Frankrijk verbouwt Viollet-le-duc zonder scrupules de Notre Dame van Parijs en de kathedraal van Vezelay. In Luik houdt Jean-Charles Delsaux zich met het prinsbisschoppelijk Paleis en de kathedraal Saint Paul bezig, en hoe! In Barcelona vindt de burgerij dat het geveltje van hun gothische kathedraal la Seu eigenlijk niet dat is. De jonge Gaudi tekent voor zijn vriend en collega Martorell een project voor een nieuwe voorgevel van de kathedraal. Dat belet de oudere Gaudi niet in steeds sterkere termen de gothiek af te breken. Volgens sommigen was in die periode de term gothiek synomiem voor barbaars…
Maar die nieuwe gevel van la Seu is NIET van Gaudi. Het is een ander project dat het haalt, dat van Auguste font y Carreras. Maar dat is bijkomstig. Het is belangrijk te weten dat veel van de gevels van de kathedralen die wij denken terug te gaan tot de diepste middeleeuwen, in feite een soort Disneyland avant la lettre zijn. Zo zijn bijvoorbeeld ook de gevels van de dom van Firenze et van Sienna eind negentiende-eeuws. Maar ook daar kunnen wij zeggen: si non é vero, é bella…
Maar nu ben ik vanop de Passeig di Gracia en de Illa de la Discòrdia terechtgekomen bij de prachtige gothische kathedraal in de Gothische Wijk, het middeleeuws centrum van Barcelona. Paula zal mij weer zeggen dat ik uitweid. Maar wat heeft dat voor jou, lezer, van belang te weten waar wij juist onze voeten gezet hebben, en in welke volgorde? Van hieraf zijn wij dus virtueel bezig. Op het eerste gezicht een beetje van de hak op de tak. Maar er zit wel degelijk een draad in dit verhaal….
La Seu is een kathedraal met tientallen rijk versierde altaren: je kan er heiligen ontdekken die al lang van de heiligenkalender zijn afgevoerd. En dan hadden ze nog geen plaats genoeg: een aantal heiligenaltaren staan rond het stemmige binnenplein. Daar zijn altijd 13 ganzen; dertien omdat de Heilige Eulalia (vandaar la Seu, maar dat had je al begrepen), patroonsheilige van de kerk en van de stad, in 304 stierf als martelares, dertien jaar oud. Weer zo’n gruwelverhaal waarbij de sprookjes van Grimm zachtgekkokte eitjes zijn…
In 1298 startte de bouw, en rond het midden van de vijftiende eeuw was de kathedraal grotendeels afgewerkt. Maar de voorgevel dateert van eind negentiende eeuw. Afbraak-restauratie door de modernisten. De drie torens aan de westzijde werden voltooid in 1913.
De kathedraal heeft echter zijn prachtig bewerkte vijftiende-eeuwse koorgestoelte behouden. Zoals dat nu nog het geval is in de byzantijnse ritus, was bij de katholieken ook wat er aan het altaar gebeurde voorbehouden aan de elite. Het Godsvolk had er het raden naar wat er achter het koorgestoelte gebeurde. Ik moet nog eens uitvissen waarom die schuttingen overal zijn afgevoerd. Onze vriend Gaudi heeft daar trouwens zijn deel in gedaan: hij demonteerde het koorgestoelte van de kathedraal van Mallorca…
Er is in la Seu ook een altaar opgedragen aan de Christus van Lepante. Zoals iedereen weet was de god van de Christenen sterker dan de god van de Turken. Hij hielp in 1571 de christenen dus een handje in de zeeslag bij Lepante, waar de Turkse vloot vernietigd werd. Deze slag werd trouwens ook in Antwerpen gevierd in het klooster der predikheren met een plechtige processie, de Keerskensprocessie genaamd.
Maar wij waren vertrokken van de twistappel waar wij drie noucento- stijlen “broederlijk” langs mekaar vonden. Die twistappel moet ons helpen onze ogen wijd open te houden voor wat niet Gaudi is. Als je Barcelona denkt, denk niet alleen Gaudi. Anders loop je prachtige gebouwen zomaar voorbij…
Met onze uitweiding over Lepante zijn wij zo bij de Museu maritim. Volg de gids…
Vanuit de Passeig de Gracia komen wij op de Plaça d'Espanya. Zowat de place de l’Etoile van Barcelona; de plaats waar alle grote lanen samenkomen. Een paar honderd meter van die plaats kan men op zomeravonden de Font Magica gaan bekijken, een attractie die wij spijtig genoeg gemist hebben maar die ik aan alle Barcelonatrippers wil aanraden. Fonteinen en watervallen komen in lagen naar beneden van het Palau Nacional. Gedurenden 2 uren, van 21 tot 23 uur, vormen de waterstralen een kleurige muziek- en lichtshow. Dit wonder van watertechniek werd gecreëerd door Carles Buigas voor de Internationale tentoonstelling van 1929.
Van daaruit kan men de Ramblas afwandelen: de Champs Elysées van Barcelona. Om de vijftig meter stoot je op een levend beeld. Ondertussen zie je die in andere steden ook opduiken in de straatanimatie. Ik versta echter nog altijd niet hoe ze het in Barcelona aan boord leggen om er zo een overweldigende hoeveelheid en kwaliteit bij elkaar te krijgen.
Langs de Ramblas ligt een overdekte markt en een aantal andere merkwaardige gebouwen waar ik niet verder over zal uitweiden om de simpele reden dat wij niet de tijd hebben gevonden om die op een min of meer geplande manier te bezoeken. Maar, hier ook, het exploreren waard!
Maar voor onze eerste dag wilden wij naar het waterfront; Christoffel Colombus troont er op een 60m hoge zuil; een soort scharnier tussen de Ramblas en de dijk. Colombus wordt niet overal op dezelfde manier geappreciëerd. Zo vernielden in Venezuela aanhangers van Chavez op 12 oktober 2004 een honderd jaar oud standbeeld van Columbus omdat hij zich volgens hen schuldig had gemaakt aan 'imperialistische genocide'. Ook bekladden zij beelden van Columbus met slogans als 'Columbus=Bush'. Chavez baseert zich daarvoor o.a. op Las Casas, die zelf overigens een vriend van Columbus was, de auteur van het “Zeer kort relaas van de vernietiging van de Indiën” (1552). Het is trouwens via een copie van Las Casas dat wij het relaas van de eerste reis van Colombus kennen: het oorspronkelijk logboek ging in een storm verloren… Maar we zullen verder zien hoe het Catalaans nationalisme helemaal geen probleem had met 'imperialistische genocide'; integendeel, rond 1900 nog betreurden zij de afschaffing van de slavernij…
Wij draaien dus Colombus de rug toe en stappen binnen in het scheepsmuzeum.

vendredi 31 août 2007

La Loire à vélo - 2007-08-15


La Loire à vélo - 2007-08-15
Relaas van onze fietsvakantie van 22 juli tot 2 augustus 2007 aan de Loire.
In de Loirestreek is men sinds een paar jaar bezig met een groot project: La Loire à Vélo. 252 kilometer zijn al klaar; grosso modo van Angers tot in Tours en van Blois tot Orleans. Dit project maakt deel uit van een Euroveloroute van Nantes tot in Boedapest: 2400 km aub.!
Bovendien zou de Loire ergens moeten de grens zijn tussen mooi en minder mooi weer. In alle Franse tuincatalogussen spreekt men over boven of onder de Loire. Een paar weken geleden heeft mijn vriend Jan mij een bananenplant cadeau gedaan, afgezet van een stronk die hij tien jaar geleden plantte in Vottem, in de schaduw van de kerk. Hij dekt die in de winter af met wat compost. Wel, de tuintjes in de Loirestreek staan vol met dergelijke bananenplanten. Een beetje zoals de vijgenbomen in de italianentuintjes van Herstal. Ik veronderstel dat die bananen aan de Loire ook afvriezen. Ik heb in alle geval nergens trossen bananen gezien. Maar het moet er toch mooi weer zijn! In de misttuin van Chaumont staan zelfs tropische boomvarens…

Meer als redenen genoeg dus om eens tot daar af te zakken. De basisstructuur van dat fietsnetwerk zijn de Loiredijken. De laatste jaren hebben wij gereden langs jaagpaden van de kanalen (Midi, Nantes-Brest, Bourgogne). In tegenstelling tot de meeste jaagpaden hebben de dijken van de Loire dikwijls het statuut van een departementale weg, en moet die dus gedeeld worden met de wagens. De meeste zijn dan nog toeristen… Je weet wel, die 4x4 natuurvriendjes… Maar er zijn grote stukken autovrij.
Van daaruit is er bewegwijzering naar de toeristisch interessante plaatsen. En die zijn er voor het rapen!
De Loire: van 10 tot 7 000 m³/s
De Loire is met zijn goede 1000 km de langste stroom van Frankrijk. Volgens mijn broer Roger verdient de Loire eigenlijk zijn naam niet, maar zou hij de Allier moeten heten. Eigenlijk loopt de Loire in de Allier, en niet de Allier in de Loire, als men het debiet bekijkt. Dat debiet van de Loire is trouwens heel veranderlijk. In de zomer is een debiet van 10 m³/s in Orleans normaal. Maar in de lente kan dat oplopen tot 7 000 m³/s. Vandaar die dijken; vandaar ook veelvuldige overstromingen. Vandaar ook de vele dorpen die“île (eiland)” in hun naam hebben. Die dijken sluiten trouwens de winterbedding af; in de zomer ziet men de stroom maar van ver, tussen de bomen die in die winterbedding groeien door. En de gebieden achter de dijken zijn eigenlijk polders. Wie de dijk dus wat beu is (of de wind wat minder wil voelen) kan dus zonder probleem (en rustiger) achter die dijken door dat polderlandschap rijden.
Vandaag wordt het Loiredebiet min of meer geregeld door twee stuwen: die van Villerest sur la Loire, en die van Naussac op de Allier. Die stuwen worden beheerd door Electricité de France (EDF). EDF beschouwt alle regen die boven Frankrijk valt als zijn eigendom. Vandaar dat in de zomer het debiet van de Loire bepaald wordt door de koelbehoeften van de vier kerncentrales op de stroom. De eerste kerncentrale is bij Chinon gebouwd. Die eerste centrale is ondertussen gesloten en zelfs een tijd nucleair museum geweest; dit museum wordt zelfs nog vermeld in de folder Loire à vélo. Wij zijn trouwens tot daar gereden. Wij kwamen er terecht in een veiligheidsinstallatie waarvan je kippevel zoudt krijgen. Bezoeken voor toeristen zijn sinds 11 september 2001 om veiligheidsredenen afgeschaft.
Naast Chinon koelt het Loirewater ook de centrales van Belleville-sur-Loire, Dampierre-en-Burly, Saint-Laurent-Nouan.
Eerlijkheidshalve moet gezegd dat met die stuwen de vernietigende overstromingen in het Loiregebied min of meer onder controle zijn.
Dit veranderlijke debiet verklaart waarom de Loire voor de scheepvaart niet veel betekent. In een prachtig klein scheepvaartmuseum in Chinon ontdekten wij trouwens wegwerpboten uit de 19° eeuw: kolen en hout werden tot in 1860 vervoerd in boten waar men de stroom mee afvoer. De terugweg was zo moeilijk dat die boten op de plaats van bestemming werden gedemonteerd en als planken verkocht. De wegwerpbeschaving is dus niet begonnen bij Kleenex.

Tours: Jardin de France
Er bestaan natuurlijk formules om de Loire af te rijden, met de bagage die wordt nagebracht. Maar met een fietsenrek op de wagen kan men natuurlijk ook een streek verkennen vanuit een centraal punt. Wat het natuurlijk ook gemakkelijker maakt af en toe een rustdag in te lassen en zo de zadelpijn wat te verzachten.
Wij kozen de streek van Tours. Voor een deel omdat de toeristische dienst van daar vier prachtige kaartjes opstuurde van de fietsroutes in de streek. Voor een deel omdat in de omtrek een paar tuintjes waren die ik al lang wilde zien: Villandry en Chaumont. En tenslotte voor de kastelen. Een hele resem Franse en zelfs Engelse koningen en hun gevolg hebben de streek volgepoot met stuk voor stuk unieke bouwwerken.
Uitvalsbasis: Azay le Rideau
Wij kozen als uitvalsbasis Azay le Rideau, een klein stadje langs de Indre, op een tiental km van de Loire. Het leek ons interessant om zijn vele mogelijkheden. Vanuit Azay kan men de Indre oprijden. Het kasteel van Saché en zijn Museum Balzac ligt op vijf km. Een beetje verder pronkt Pont de Ruan met twee prachtige watermolens – prompt moulins de Balzac gedoopt-, waarin klein museum is ondergebracht waar aan spotprijzen lokale wijntjes worden aangeboden. Wat verderop ligt Montbazon met een Mariabeeld boven op de meestertoren die bijna het Christusbeeld boven Rio de Janeiro zou doen vergeten.
En verderop Loches, met zijn prachtige middeleeuwse stad en de graftombe van Agnes Sorel, een van de beroemdste maîtresses van de Franse koningen.
Maar uiteindelijk bleken alle wegen die vertrokken vanuit Azay nogal op en af te gaan. Geen lange hellingen, dat niet. Eigenlijk hetzelfde reliëf als in Herstal: zolang men bij de stroom blijft is alles plat; maar als men de valei uit wil moet men een stukje klimmen. Voor ons fietsplezier leggen wij dezelfde normen op als voor een trein: maximum helling 4%. Wij zijn dus de Indre opgereden met de wagen. Vanuit Loches zijn wij dan terug Loirewaarts gereden, naar Chaumont (zie verder: festival des jardins).
Vanuit Azay kan men ook door het woud van Chinon naar Chinon. Maar ook daar moet men eerst een helling op om op het kalkplateau te geraken waarin de Loire en zijn bijrivieren hun loop hebben uitgegraven. En die weg is nogal druk.
Op een boogscheut van Azay ligt Villaines les Rochers, de hoofdstad van de wissenvlechterij in Frankrijk, met een coöperatieve van een tachtigtal leden. Men kan er hun atelier bezoeken. Voor de rest een prachtig dorpje, met een aantal wilgenvelden –ja, die twijgen worden afgereden zoals het koren, met een maaimachine - en andere didactische panelen langs een uitgestippelde wandeling. Wij rijden er op een “rustdag” naartoe, maar ook daar bijt de kilometerlange klim naar het dorp Paula zo in de kuiten dat die rustdag zwaarder weegt als onze dertig – veertig kilometer lans de Loiredijken.
Achteraf gezien hadden wij misschien beter een camping genomen langs de Loire. Wij zijn en een aantal gepasseerd en ze leken stuk voor stuk interessant te zijn: Langeais (vlak bij een meertje, juist buiten het stadje, maar wel langs een drukke weg en met een spoorlijn vlak langs de camping). Chinon, met zijn camping aan de oever van de Vienne. Ussé leek ons ook mooi gelegen, op een boogscheut van het sprookjeskasteel. De gloednieuwe camping van Savonnières ligt letterlijk op het fietspad dat daar de Cher volgt. En tussen Vienne en Loire ligt de camping van Savigny en Véron.
Maar de Camping Municipal Le Sabot van Azay-le-rideau had natuurlijk ook zijn charmes. Een rustige camping, aan de Indre, in de 'tuin' van het kasteel van Azay. Dat kasteel zit wel verscholen achter het groen: het is praktisch onzichtbaar voor wie geen ingang betaalt. Nogal duur trouwens, maar wie genoeg heeft aan een zicht op het kasteel van buiten en het park kan een half uur voor sluitingstijd voor 3 euro binnen. En iedere avond om tien uur begint er aan dat kasteel een klank en lichtspel. Maar er is absoluut geen probleem om met deze new age muziek in slaap te dommelen. Het kikkergekwaak moet men er ook bijnemen. Maar ik heb nooit goed begrepen waarom de kasteelheren hun lijfeigenen s’nachts met stokken naar de vijvers stuurden om die beesten het zwijgen op te leggen…
Het gemeentelijk zwembad, direct naast de camping, is gratis toegankelijk voor de kampbewoners. Het gezellige centrum van Azay is op loopafstand. Kortom, wij hebben er twee prachtige weken beleefd.
Villandry, een uit de kluiten gewassen groentetuin
Een van onze eerste bezoeken is aan Villandry. Vanuit Azay een nijdig klimmetje om op het plateau te komen, en verder rustig rijden tussen de velden en fruitbomen (nogal dikwijls in verregaande staat van verwaarlozing: er moet daar opnieuw een crisis zijn in de fruitteelt). In Villandry rijden wij kilometers langs grotwoningen en stallingen. Na een paar dagen zie je die troglodietwoningen niet meer staan op: de streek staat er vol van. Het aantal mensen dat erin woont is fel verminderd, hoewel dergelijke woningen hun charmes hebben: heerlijk koel in de zomer.
Villandry is een Franse tuin, met een strak patroon. Alleen zijn die patronen ingekleurd met groenten in plaats van met begonia’s. Een tuin van wereldniveau, die eigenlijk een mode gelanceerd heeft. Wij hebben al tuinen bezocht met mooiere groenten (Miromesnil in Normandië bijvoorbeeld is prachtig), en met meer variëteiten. In Villandry staan er al bij al een twintigtal soorten. Een paar kilometer verder, in het kasteel van Bourdaisière, is een groententuin met 650 varieteiten van tomaten. Maar wat een overweldigende indruk scheppen ze in Villandry met 20 soorten groenten!
Vanuit Villandry keren wij terug naar Azay via de Loiredijken. Om precies te zijn, wij starten op de dijken van de zijrivier de Cher. Want al die zijriviertjes hebben natuurlijk ook hun dijk. In La Chapelle aux Naux – een vroeger Loirehaventje -verlaten wij de Loiredijken om via de achterliggende polders naar de camping terug te rijden.
Het festival des jardins in Chaumont
Chaumont ligt wel een beetje buiten bereik van onze fietscapaciteiten: een zeventigtal kilometer. Komt daarbij dat boven Tours La Loire à vélo nog niet helemaal is uitgebouwd. Maar het zou zonde zijn van de gelegenheid niet te profiteren om het tuinfestival in Chaumont te gaan bekijken. Wij doen het traject dus met de wagen.
Wij profiteren ervan om van de Indrevallei te genieten. In Loches staan wij een momentje stil bij de graftombe van Agnes Sorel, een van de eerste officiële maîtresses van de Franse koningen.
In België hebben tien eeuwen later de Saksen-Coburgs nog communicatieproblemen daarrond. Met Leopold II ging het nog. Hij droeg met waardigheid zijn spotnaam Cléopold, naar de Franse danseres prinses Cléo de Mérode . En de kinderen van Blanche Delacroix, barones de Vaughan, hebben van Cleopold geërfd en zelfs de dynastieke titels hertog van Tervuren en graaf van Ravenstein gekregen. Maar Albert II verkerft het volledig met de gravin Boël en Delphine.
De Franse koningen hebben eeuwen voorsprong op Albert II. Agnes Sorel heeft haar kapel gekregen. En Hendrik II schonk het kasteel van Chenonceaux aan zijn maîtresse Diane de Poitiers. Er moet worden bijgevoegd dat Hendriks vrouw Catharina de Medici Diana uit het kasteel liet zetten. Dat hebben de toeristen graag die bij drommen het 'Château des Dames' bezoeken. Chenonceau is de meest bezochte plaats in Frankrijk na Versailles.
Die moeten wel eerst langs de kassa passeren. Een privé-onderneming runt dat kasteel als gelijk welke andere attractie. Wij zijn er ook gepasseerd. Maar met de vaste overtuiging geen duit in het zakje te doen van deze cash-machine. Azay en Langeais zijn ook betalend. Daar heb ik minder problemen mee: daar gaat het geld naar het Institut de France. Waar mijn vriend Pr Robert Halleux trouwens een eminent lid van is.
Bref, wij zijn vastbesloten geen inkom te betalen. Maar dan hoop je toch ergens nog iets te zien. Welnu, dat was een zware ontgoocheling: als je niet betaalt krijg je geen glimp van het kasteel te zien. De enige techniek zou misschien zijn een kano te huren en de Cher af te varen, maar ik verdenk er die moneymakers van ook die mogelijkheid te dwarsbomen.
Wij rijden dan maar door naar het hoogtepunt van de dag: het tuinenfestival in Chaumont.
In Chaumont worden ieder jaar, van februari tot oktober, een goede twintig verschillende tuinen ingeplant, rond een bepaald thema. Dat was voor 2007 de mobiliteit. Het thema kwam mij ook goed uit: ik ben mij namelijk al een tijdje aan het documenteren over inheemse en uitheemse planten. Vooral over de vraag als die uitheemse planten absoluut moeten uitgeroeid worden of gecontroleerd. Wat is een inheemse plant? Een filosofische vraag die nauw aansluit bij de menselijke migrantenpolitiek…
Een aantal elementen van die tijdelijke tentoonstellingen worden opgenomen in een permanente verzameling. Zo maakte tien jaar geleden een verticale tuin sensatie. Zich inspirerend op de planten die overleven op een verticale rotswand – vooral dan in vochtige gebieden zoals Vietnam – heeft een ontwerper een tuin gemaakt in zakjes die op een vilten muur worden genaaid. Dat vilt wordt +- vochtig gehouden, en thats’it. Die verticale tuinen staan er nu al tien jaar te pronken, zonder veel onderhoud…
In die permanente collectie is ook een prachtige misttuin, waar sproeiers elke minuut wolken mist produceren. In dat valleitje slaagt men erin boomvarens in leven te houden die men voor de rest alleen maar in de tropen ziet.
Wij vinden er een tuintje terug dat wij twee jaar geleden in Rijssel zagen, met de gastarbeider die in zijn valiezen ook tal van planten meebrengt zoals basiliek en dgl. In Regards sur un Jardin kan men panelen open of dichtklappen. De kinderen draaien er zich zot op. Een spectaculaire olifantachtige constructie is in een soort mist gehuld.
Wat je vandaag in Chaumont ziet is misschien binnen tien jaar mode. Maar het festival heeft ook andere troeven, met restaurants et bar rond dezelfde thema’s, aan democratische prijzen ook nog. En de ijsbar even verder biedt al evenveel smaken aan als er planten te ontdekken zijn in de tuinen…
La Poire tapée de Rivarennes
Onze volgende rit begint in het dorpje Rivarennes, de hoofdstad van de Poire Tapée. Zij zijn daar snel om zich de titel van hoofdstad toe te eigenen. Maar net zoals met die wissen moet de concurrentie voor de titel van hoofdstad niet enorm zijn. Want wat zijn die poires tapées? Dat zijn gedroogde peren, die na droging met een soort handpersje terug wat in vorm worden gebracht. Deze tijdrovende en energieverslindende vorm van bewaren was in de jaren dertig verdwenen, maar een aantal enthousiastelingen hebben de traditie terug gelanceerd. Zij hebben zelfs een verlaten boomgaard opgekocht om er de oude rassen op te enten waarmee die poire tapée werd gemaakt. Kortom, een sympathiek initiatief, met een sympathieke ontvangst in een piepklein museum. Vaut le détour, zou Michelin zeggen.
Vandaar rijden wij naar Bréhémont, een van de vroeger belangrijkste Loirehavens. Er liggen een paar van die platte bootjes waarmee vroeger alles vervoerd werd. Wij rijden wat de polder in, op zoek naar een gerestaureerde hennepoven. Tot in de jaren dertig verdienden honderden families het zout op hun patatten met wat hennep te kweken. Hennep is niet alleen hallucinogeen. Het is ook een sterke textielvezel. Hennep is lang vitaal geweest om koorden en zeilen te maken voor de scheepvaart. Daar komen mijn roots weer boven: mijn tante Louise en heel haar familie had een vlasbedrijf. Wij hebben onze vakanties doorgebracht tussen de zwingelmachines en rootkelders.
Dat hennepoventje is moeilijk te vinden. Een geluk: ik vraag de weg aan een oude boer die al zijn leven hennep heeft geteeld. Een zware teelt, dikwijls in het water en de modder; maar het bracht op. Hij legt uit hoe de gemeente niet alleen zo’n oven heeft gerestaureerd, maar ook vlak voor het kerkhof een veld hennep heeft gezaaid. Maar voor de rest is er niets gedaan zodat de toerist daar eigenlijk onopgemerkt voorbijloopt. De cannabisliefhebber zal natuurlijk het zo typische blad direct herkennen, maar het is voor hem niet interessant: de variëteiten die nu worden gekweekt bevatten praktisch geen hallucinogene stoffen meer.
Het is voor mij altijd een raadsel gebleven hoe men die plant die bijna groeit als onkruid heeft kunnen laten verdwijnen. Ons boertje legt uit dat die plant uit Libanon afkomstig is en in ons klimaat dus moeilijk overleeft zonder mensenhand. Maar ik heb toch Heylen in Siberië tussen de hennep zien wandelen dat er groeide als onkruid.
Langs de dijken rijden wij dan naar het sprookjeskasteel van Rigny Ussé. Wij komen terug in Rivarennes via een klein bijriviertje van de Loire.
Tours en de foire à l’ail
Voor ons stadbezoek aan Tours vertrekken wij van Savonnières. De stad Tours heeft in het overstromingsgebied tussen Loire en Cher een modern park ingericht: la Gloriette, met een aantal mobieltjes (de kunstenaar Calder die sterk was in dergelijke mobieltjes woonde vlakbij, in Saché). Wat verder passeren wij ook langs volkstuintjes: een pracht voor het oog. Blijkbaar hebben zij hier het probleem met veel volkstuinen goed opgelost: een goed evenwicht tussen reglement en plezier voor de mensen. Zonder reglement wordt dergelijke omgeving snel nogal rommelig. Zonder over de percelen te spreken die verwaarloosd worden . In Tours hebben zij tientallen mensen op de wachtlijst. Een commissie afficheert regelmatig de percelen die een vermaning verdienen…
En tenslotte rijden wij Tours binnen, als een koning op een fiets. Of liever: de fiets is er koning. Een waar plezier voor de fietser! Aanleiding voor ons bezoek was de Foire à l’ail. In het historisch centrum kan je look in alle vormen vinden – weet je dat de roze het best bewaart- maar ook basiliek in alle kleuren en vormen. De stad heeft ook een knap art deco station, prachtig gerestaureerd. Een tweede bezoek is er niet meer van gekomen, spijtig genoeg.
Chinon - Candes
Een volgende rit brengt ons van Chinon naar Candes. Bij het binnenrijden van Chinon kunnen wij het niet laten even binnen te springen bij Elsie De Raedt. Deze dame is een vriendin van onze jeugdvriendin Marjan. Deze dame heeft zich op haar veertigste herbrond en is beginnen tuinieren. En hoe tuinieren! Vandaag heeft zij een roos en een rozenparfum op haar naam; een boek over rozen kweken en chambres d’hôte in Chinon, met een prachtige tuin bij. De tuin is enkel op afspraak te bezoeken, en dus vergenoegen wij er ons mee de voortuin even in te lopen. Eerlijk gezegd ben je natuurlijk, na tuinbezoeken aan Villandry of Chaumont een beetje geblaseerd. Maar het moet erkend dat de tuin van Elsie iets heeft, en met een minimum aan arbeid een maximum van oogplezier geeft.
Ik had gehoopt de restauratiewerf van het slot van Chinon te kunnen bezoeken: dat aspect van historisch gefundeerde restauratietechnieken interesseert mij enorm. Spijtig genoeg is die werf alleen te bezoeken in het weekend. Maar zonder dat is deze vesting een bezoek overwaard. Met onder andere een torentje vol met Jeanne d’Arc herinneringen.
Wij springen ook nog even binnen in het kleine scheepvaartmuseum. En vandaar gaat het per fiets langs de Vienne. Een prachtige rit door de polders van dit overstromingsgebied. Met nog een klein bezoekje aan het ecomusée in Savigny: een klein museum, maar heel recent, met een prachtige presentatie van de collecties over het dagelijks leven in de streek.
Eindpunt: Candes, het mooiste dorp van Frankrijk. Er zijn natuurlijk tientallen dorpen die deze titel voeren, maar Candes heeft die zeker niet gestolen: prachtig gelegen op de samenvloeiing van de Loire met de Vienne; een historisch kerkje en dorpskern die mag gezien zijn, met een panoramatafel boven het dorp. En waarschijnlijk een van de meest interessante punten om de streek per traditionele boot, kajak of kano te verkennen.
Een eindpunt dat voor ons halfweg is, aangezien wij terug moeten naar Chinon om de wagen te recupereren.
Tot zover ons fietsplezier en onze tuintjes. Een derde reden voor onze keuze van Touraine komt nu: de kasteeltjes…
Kastelen met een geschiedenis
Een pak Franse koningen in de periode van 1180 tot Louis XIV verbleven eigenlijk liever rond Orleans en Tours als in Parijs. Tours is trouwens onder Lodewijk XI de hoofdstad van Frankrijk geweest. Vandaar waarschijnlijk die hoofdstad van de wissen of van de poires tapées. En was de Loire beter bevaarbaar geweest dan was Tours misschien de hoofdstad van Frankrijk gebleven: veel centraler gelegenals Parijs, in de Jardin de France.
Die voorkeur werd gedeeld door wat men later de engelse koningen zou noemen, maar, what’s in a name. Die zogezegd engelse koningen hadden in feite ook franse roots. En hun aanspraak op de Franse troon was ernstig onderbouwd. Alleen verwierpen zij de Salische wet, van troonopvolging via de mannen. Daarop hebben wij in België tot de twintigste eeuw moeten wachten!
Het beroemde Chinon (vijftien km van Azay) is zelfs begonnen door Hendrik II Plantagenet (1133 –1189), koning van Engeland vanaf 1154. Voor hem was Chinon zelfs geen buitenverblijf, maar van evenveel gewicht als Londen: een tweede hoofdstad voor een multinationale staat.
Onze Hendrik was een zoon van Godfried Plantagenet, en Mathilde, de dochter van Hendrik I van Engeland. Deze Godfried, eerste koning uit het Huis Plantagenet werd in 1150 hertog van Normandië en in 1151 graaf van Anjou. Door zijn huwelijk met Eleonora van Aquitanië verkreeg hij in 1152 bovendien heel Zuidwest-Frankrijk. Hij kon dus ontegensprekelijk bogen op franse roots! Het is slechts het jaar erop, in 1153, dat hij naar Engeland trok om daar zijn rechten op de engelse troon te doen gelden.
Het was deze brave Hendrik II die in1170 Thomas Becket liet vermoorden, ondanks het feit dat hijzelf hem in 1162 had aangesteld als aartsbisschop van Canterbury, en dat Becket een vriend en vertrouweling van hem was.
Hendrik voerde oorlog tegen de Franse koningen Lodewijk VII en Filips II. Maar zijn zonen hebben het verkorven. Stank voor dank: Hendrik Jr. was aangeduid als troonopvolger; Richard was hertog van Aquitanië gemaakt, Geoffrey werd hertog van Bretagne. Voor Jan bleef niet veel meer over, vandaar Jan Zonder Land. Maar allen kwamen ze na 1173 tegen hun vader in opstand. Zij werden hierbij gesteund door de Fransen en door hun moeder, met wie Hendrik had gebroken en die hij vrijwel het grootste deel van hun huwelijk in een kasteel had opgesloten. Wat natuurlijk ook niet zo braaf was van onze Hendrik.
De dood van Hendrik jr., zijn zoon en beoogde troonopvolger, in 1183, werd gevolgd door de dood van zijn derde zoon Geoffrey, die in 1186 door een paard werd doodgetrapt bij een toernooi. Zijn tweede zoon, Richard (Leeuwenhart), versloeg Hendrik op 4 juli 1189.
Hendrik II Plantagenet stierf in het kasteel Chinon, na het verraad van zijn favoriete zoon Jan zonder Land. Men zou voor minder de kop laten hangen. Hij werd begraven in de abdij van Fontevraud, dat trouwens opgenomen is in het circuit van Loire à Vélo. Wij hebben echter afgehaakt in Candes o.a. omdat de weg naar Fontevraud een beetje klimt. Maar voor sportievelingen zeker een interessant omwegje.
Ook Richard I van Engeland Leeuwenhart houdt in Frankrijk een vinger in de pap. Het is Leeuwenhart die in 1206 een eerste versie van het kasteel van Langeais bouwde, nog een van de hoogtepunten van de streek. Een prachtig stadje; met trouwens een interessante camping langs een meertje. Doel van een van onze eerste ritjes: een tiental km vanuit Azay, langs een nogal drukke departementale weg..
Langeais werd in de 12e eeuw door Koning Philips II van Frankrijk heroverd. Uiteindelijk werd het fort door de Engelsen vernietigd tijdens de Honderdjarige Oorlog. Lodewijk XI van Frankrijk (1461-1483) heeft het laten herbouwen in de staat zoals wij het vandaag nog kunnen bezoeken.
De grote hal van het kasteel was het toneel van de bruiloft tussen Anna van Bretagne (15 jaar) en Koning Karel VIII van Frankrijk op 6 december 1491. Het politiek geregelde huwelijk moest de relatie en eenheid tussen Engeland en Frankrijk versterken en behouden. De ambassadeur van Firenze stuurde een gepeperd relaas van die eerste huwelijksnacht tussen die twee pubers naar zijn geboortestad.
Maar dus, Richard Leeuwenhart voelde zich thuis in Langeais.
Maar eigenlijk waren die Plantagenets dus evenzeer Frans als Engels. De grondvesten van Chinon en Langeais zijn Plantagenet. Tenslotte zijn onze Coburgs ook een multicultureel koningshuis. Dan maar liever een republiek, zeggen de GrootDietslandaanhangers van het Belang…
Wij kunnen ons dus terecht afvragen vanwaar de stemmen kwamen die aan Jeanne d’Arc aanraadden de valois Karel VII te steunen in zijn strijd tegen de Lancasters. Want het is in datzelfde Chinon dat Jeanne d’Arc twee eeuwen later die Karel VII komt opzoeken, en hem herkent in een pak hovelingen (de olijkerd wilde haar zo testen: hij had zich onopvallend tussen zijn pages gemengd).
Karel VII heeft het aan de stok met de Lancasters. In inderdaad, na de Plantagenets komen het huis Lancaster en het huis York, die elkaar fameus in de haren vlogen, in de Rozenoorlogen. De Lancasters blijven ook argumenten houden op de troon van Frankrijk. De Lancasterkoning Hendrik V veroverde in de Honderdjarige Oorlog Normandië en won een beslissende overwinning in de Slag bij Azincourt in 1415. Net zoals in 1302 met de goedendag velden de engelse longbowschutters massaal de Franse ruiters. De Franse koning Karel VI erkende na Azincourt Hendrik V als zijn troonopvolger. Donné, c’est donné; et reprendre, c’est voler! In 1422 overleed Hendrik en werd hij opgevolgd door zijn zoon Hendrik VI, die destijds nog maar negen maanden oud was. Hiermee werd deze spruit ook koning van Frankrijk, want ook Karel VI was in 1422 gestorven. Hendrik VI is de enige in de geschiedenis die koning van zowel Engeland als Frankrijk was.
Het is dus in Chinon dat Jeanne d’Arc twee eeuwen later Karel VII komt opzoeken om die Lancaster te verjagen. In 1429 werd Karel VII tot koning van Frankrijk gekroond. Hierna werden de Engelsen langzaam maar zeker uit Frankrijk verdreven, tot Engeland in 1453 alleen nog Calais over had.
Vanaf deze Karel VII bouwde zowat iedere Franse koning een optrekje in de streek.
Maar ook hun maîtresses kregen hun deel. De meest bekende zijn Agnes Sorel en Diane de Poitiers.
Deze Karel VII had blijkbaar aan het gezelschap van Jeanne d’arc niet genoeg: hij erkende openlijk als maîtresse Agnes Sorel (1422 –1450). De schilder Jean FOUQUET heeft een van haar borsten onsterfelijk gemaakt in een schilderij dat nu in het Museum van Schone Kunsten van Antwerpen kan bekeken worden.
Deze maagd met kind is uitzonderlijk modern, met die engeltjes in blauw en rood. Maar dit is dan volgens sommigen een overblijfsel van de gouden achtergrond in de iconen…
Karel II gaf eerst aan zijn Dame de Beauté het kasteel van de Schoonheid (de la Beauté, in Nogent-sur-Marne). Zij moest uiteindelijk het hof in Chinon verlaten, omdat de kroonprins, de toekomstige Lodewijk XI, haar het leven zuur maakte. Anderen zeggen dat hij haar het hof maakte, maar dat zijn kwatongen. Agnes vestigde zich daarna in Loches. Dit stadje is een werkelijke aanrader, een beetje verloren in de graanvelden van Touraine.
Haar lichaam werd overgebracht naar Loches en in de kapittelkerk bijgezet. De kanunniken, aan wie zij met gulle hand schenkingen had gedaan, vroegen aan Lodewijk XI de toestemming om haar graftombe naar het kasteel over te brengen. Zij werden in hun godsvrucht vertroebeld door dat graf in hun midden. Louis XI had daar geen bezwaar tegen, op voorwaarde dat de giften die aan dat graf verbonden waren dezelfde weg zouden gaan. De kanunniken drongen niet verder aan.
De Franse revolutionairen hebben een groot deel van haar gebeente verstrooid en haar prachtige grafmonument geschonden. Napoleon restaureerde het en in 2005 werd het van het kasteel van Loches overgebracht naar de kapittelkerk Saint-Ours, waar het nog steeds te bezichtigen is. Maar al die verhuizingen maakten dat van het oorspronkelijk skelet van de dame de beauté naar het schijnt alleen een kaaksbeen overblijft. Wie dus bij het grafmonument wegdroomt moet zijn verbeelding zwaar op de proef stellen.
Buiten Loches heeft Sorel geen sporen nagelaten. Maar al die andere maîtresses hebben dat wel gedaan.
Hendrik II (1519 - 1559) huwde op 28 oktober 1533, op 14-jarige leeftijd, met de even oude puber Catharina de Medici. In 1547 volgde Hendrik zijn vader op als koning van Frankrijk.
In 1544 werd dan eindelijk het eerste kind geboren. Nog negen andere zouden volgen, in twaalf jaar tijd. Maar onze Franse Hendrik II (niet te verwarren met Hendrik II Plantagenet) maakte blijkbaar een scherp onderscheid tussen seks voor de voortplanting (met die Medici) en seks tout court. Zijn maîtresse werd Diane de Poitiers. Hendrik II schonk haar het kasteel van Chenonceau. Maar Hendriks vrouw Catharina de Medici laat Diana uit het kasteel zetten. En natuurlijk willen de naaste medewerkers een optrekje dicht bij het koninklijk verblijf. Azay le Rideau bijvoorbeeld. Dit is in zijn huidige staat verbouwd door Gilles Berthelot, die o.a. schatmeester van Frankrijk was. In 1528 werd Berthelot door koning Frans I beschuldigd van verduistering. De koning legde beslag op het kasteel van Azay-le-Rideau en schonk het aan zijn wapenmaker.
Villandry was dan weer van Jean Breton, de staatssecretaris van financiën van Frans I. Breton was namelijk ambassadeur in Italië geweest en had zich toen in zijn vrije tijd bezig gehouden met de Italiaanse tuinkunst. Hij legt dan ook de basis voor de tuinen, met duidelijk Italiaanse invloed. In 1536 werd Villandry voltooid: het was het laatste, grote renaissancekasteel dat aan de Loire zou worden gebouwd.
De balans slaat definitief over naar Parijs met Lodewijk XIV die het Château de Chambord nog afbouwt, maar uiteindelijk aan Versailles begint.
Met ons fietsje rollen wij dus over eeuwen geschiedenis. Van de woeste alkoven van de franse koningen, over platgeslagen peren, langs hennepvelden, over Loiredijken: meer moet dat niet zijn...
Kortom: de Loire per fiets:een absolute aanrader!