huberthedebouw_nederlands

mardi 11 avril 2023

Linx+ wandeling ‘Herstal anders bekeken.

Op 19 augustus 2023 gids ik voor Linx+, de sociaal-culturele vrijetijdspartner van het ABVV, een wandeling Herstal Anders bekeken.  Hierbij een beschrijving van de wandeling.

Hoe leeft Herstal een halve eeuw na de sluiting van zijn mijnen, van de staalfabriek van Chertal, van zijn motofabrieken? Wat blijft er over van de wapenproductie in de Cité des Armuriers?

Ik wil U vanaf het begin al zeggen dat het een heel groene wandeling wordt!

Onze wandeling start in het station. De muurschilderingen zijn van de Belgisch-congolese kunstenar Novadead, die zijn inspiratie vindt in de fauna en flora van zijn kindertijd. Het nagelnieuwe plein voor het station heeft als naam gekregen Place des Demoiselles. Die juffertjes waren de motos Sarolea, Gillet en FN.

In 1865 bouwde la Compagnie du Chemin de Fer Liégeois-Limbourgeois het eerste station waar nu het gebouw in rode beton staat, van de architectenbureaus Arcadis, SUMproject en ARJM . Dit gebouw  kreeg zelfs in 2015 een architectuurprijs. De stad betaalde de bouw, in het kader van de renovatie van zijn fabriekswijk (le quartier des usines). Maar Infrabel moest het niet hebben en sloot zijn loketten in 2013. Het huidig station is een PANG, Point d’Arrêt Non Gardé.

Het laatste echte station  van 1913 wordt nu in erfpacht verhuurd aan de stad.  De gevels en het tweetalig opschrift werden gezandstraald. Binnen werd alles leeggehaald. De ruimtes worden verhuurd aan verenigingen zoals het centrum voor gezinsplanning.

Het project kostte 1,6 miljoen waarvan 640.000 € werd betaald door  FEDER en 800.000 € door de Waalse Gemeenschap. De geslaagde restauratie is van het architectenbureau Pierre Maes

Deze spoorlijn bediende de  FN, Acec, de suikerfabriek van Liers en de mijnen van Milmort, Bonne Espérance, Grande et petite Bacnure.

Een landsschapstuin op de ruines van een wapenfabriek

Park Pieper photo P. Mahy

Langs het station heeft de stad een landsschapstuin aangelegd  waar tot in 1954 de wapenfabriek Pieper stond. Daar werkten tot 1000 man. In het park zien wij nog de ruines van vroegere bunkers. De familie Pieper monteerde in Nessonvaux  indertijd de Imperia : een hybriede wagen ver voor op zijn tijd. Vader Pieper was oprichter en hoofdaandeelhouder geweest van de FN. Maar in 1895 al verkoopt hij zijn aandelen aan de Duitse Ludwig Loewe & Cie, die op hun beurt hun aandelen moesten verkopen aan de Société Générale, na de oorlog, in1918. De wapenfabriek aan het station was dus een directe concurrent van de FN.

Boven het park passeert het Grote Routepad , de GR 412  (sentier des terrils Est). Die 412 verwijst naar 4/12, feestdag van Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. En de rue Champs des Oiseaux noemde vroeger chemin des Pucelles  dwz  de maagdenweg. Daar was in 1700 de mijn van de Maagd Maria actief.

Wat hogerop het kasteel van  Bernalmont met in het fronton het wapenschild van ridder  Hubert de Bernalmont. Die verkreeg in 1325 het recht om de grote kolenader van Sept Pieds uit te baten. Die ader was zeven voet dik. Voor de kolenlagen onder het waterniveau moest men een mand op vijf aan de Bernalmonts laten, vanwege de moeilijkheid om het water weg te pompen. Erboven was het maar een mand op zeven. Het kasteel wordt afgebroken na de Franse revolutie maar terug opgebouwd en in 1919 opgekocht door de Grande Bacnure om er zijn directeur in te logeren, 708.500 F. Ter vergelijking: in hetzelfde jaar kocht de mijn 43 werkmanshuisjes voor ongeveer 5.000 frank. Het kasteel had twee badzalen. De hoofdingenieur had er een, in het huis N°  50 rue Bernalmont. De meestergast had een douche.  Die woonde  N°134, rue des Petites Roches.De paviljoentjes van de  rue des Petites Roches, N° 104 tot 124, hadden een wasbak met een kraantje.

rue de la Crête
In de rue de la Crëte bouwde de mijn in 1947 20 huisjes voor families. De huisjes in de rue des  Petites Roches waren voor ongehuwden dwz merendeels mannen die naar hier gekomen waren zonder hun familie. De schuur van de kasteelboerderij is nu  club-house du golf.

Na de sluiting van de mijn kwam het kasteel leeg te staan en kende zelfs trwee branden.

Een democratische Golf?

En 2012 verbouwde Estate Merchant Investments het kasteel tot luxehotel. In de week-ends zat het vol dank zij de golf, maar in de week stond het leeg en in 2014 gaat het failliet. Eigenaardig genoeg is het gebouw eigendom gebleven van  Estate Merchant, die in 2016 een bouwvergunning krijgt voor een Golf Village I en II. Dit project werd nooit uitgevoerd.  De familie Daenen, die aandeelhouder was van Estate Merchant maar ook van de Société Immobilière Régionale (SIR)  verkocht waarschijnlijk zijn aandelen aan Patrick Chalant, die alles centraliseert in Valimo.

Tegenover de ingang van het kasteel, op het golfterrein, twee stenen met opschrift BACNURE N°2 / GC. / 441 m / 1971, en BACNURE N° 3 / GC. / 253 m /1971. Men noemt ze ‘tombes’, grafstenen.

Die putten werden gesloten in 1960, maar ondergronds werd nog verder gewerkt tot in 1971. De Grande en de Petite Bacnure  smolten samen in 1920. Ze maakten een ondergronds verbinding naar de rue J. Truffaut, waar de kolenwasserij was en de spoorweg. Het afval werd via een kabelbaan en een andere tunnel op de terril van Bernalmont gestort die wij straks beklimmen.

In de omtrek zijn een pak oudere putten, zoals de bur des Innocents, vermeld in 1748. In de rue des Petites Roches is in de tuin van n° 137, een sluitsteen V B (Vieux Bur ) des INNOCENTS / Grande Bacnure / 60 M / Date de Remblayage 1971. In het kasteelpark is nog een bur des Innocents.

La Cité Gérard Cloes

Links van de rue des Petites Roches volgen wij het wegje naar de verdwenen Cité Gérard Cloes. Wij volgen een padje tussen de  terrils van Belle Vue et van Bernalmont. Die twee mijnen hebben jarenlang mekaar wederzijds beschuldigd op hun terrein te storten.

Het volume van Bernalmont is 3 miljoen kubieke meter. De steenberg is 84 m hoog, 11,50 hectaren. Er werd gestort van 1920 tot 1971. Belle-Vue is maar de helft: 1,3 miljoen m3 en 80 m hoog. Er is gestort tot 1968.

De berken zijn pioniersbegroeiing, maar de  Robinia pseudoacacia (gewone-, schijn-, witte- of valse acacia) zijn aangeplant, voor het hout, en om de terril te fixeren. 

Vroeger hadden de mensen het recht om er kolen te rapen, "cotch'ter", zoals dat ook bestaat op de velden na de oogst. De mensen zijn die wegjes blijven gebruiken als wandelwegen. Die hebben geen enkel wettelijk statuut, maar een Waals decreet van 6/2/2014 maakt het mogelijk die te beschermen, na dertig jaar gebruik.


Het probleem is dat die twee  terrils eigendom zijn van Valimo.be.  En eigenlijk heel zwak beschermd zijn. In de ruimtelijke structuurplannen  staan ze geboekt als zones van industriele economische activiteit. Het decreet van 9 Mei 1985 van de Waalse Regio bepaalt dat ze valoriseerbaar zijn, wat dat ook wil zeggen.

In 1995 plaatste Luik de Bernalmont als centrale zone in haar Plan Communal de Développement de la Nature (P.C.D.N.) als essentieel element voor de biodiversiteit. Concreet betekent dit dat de de  rue de la Crête mag bebouwd worden maar dat een band van 10 meter moet afgerasterd worden die verbinding maakt met het park van het kasteel.

De bescherming van de terrils is uiterst moeilijk door het speciaal statuut van de vroegere mijnen. Deze mogen maar ontbonden worden als ze hun concessie hebben teruggegeven aan de staat. Dit gaat terug tot de Franse revolutie die wilde vermijden dat mijnconcessies werden opgekocht om speculatieve redenen, of niet verder werden uitgebaat wegens faillissement.

Vele Waalse terrils zijn nog altijd eigendom van vennootschappen in vereffening. Die zijn begonnen met hun huizen en gronden te verkopen. Daarmee werd met mondjesmaat wat mijnschade betaald, en dividenden aan de aandeelhouders.  Vele terrils werden ook afgegraven. Wat overbleef waren de moeilijk verkoopbare mijnterreinen en terrils.

Golf Bernalmont
De aandeelhouders van de hoger vermelde Société Immobilière Régionale hebben in 1988 nog een goede slag geslagen met de verkoop van een mijnterrein voor de golf, met steun van de stad, het Gewest en de sociale woningmaatschappij La Maison Liégeoise. Toen het stuk grond te groot bleek voor de golf verpatste men een deel ervan aan de Maison Liégeoise die anders andere katten had te geselen, met de verloedering van haar modelwijk Droixhe.  Op de aangekochte gronden aan de rand van de golf werd een klein (maar mooi) wijkje gebouwd bovenaan de rue Renardi.  In 2009 werden  nog 15 huizen gebouwd in Lavaniste voie, en in 2019 krijgt TPalm een vergunning voor  71 woningen. Officieel is de bouwmeester la Maison Liègeoise.

In 1990 heeft de SIR 4 miljoen vierkante meter gronden in zijn portefeuille waarvan de waarde op 273 miljoen geschat wordt.  In 2015 koopt Valimo alle kleine aandeelhouders uit en ontwikkelt een strategie van projectontwikkeling, tot en met de bouwvergunning. Die worden dan verkocht aan een bouwpromotor. Dit is de situatie vandaag voor de twee terrils.

De terril laat zich gaan

De rue Campagne de la Banse is twintig jaar lang afgesloten geweest na een grondverschuiving van de terril. De straat is maar vanaf dit jaar terug toegankelijk.

De Petite Bacnure is een van de laatste terrils die nog in brand staat. Een geluk bij een ongeluk: in 1989 oordeelde het mijninstituut Iniex dat de terril niet kon uitgebaat worden  omdat het percentage brandbaar materiaal te klein was. En het was zelfs gevaarlijk de rode schalie te recupereren voor tennisvelden en wegjes: in 1969 was een dodelijk ongeval gebeurd toen men er een bulldozer op gezet had.

In 1999 is dan die grondverschuiving.  De eigenaars (SIR) weigeren op te draaien voor de kosten. We krijgen een patstelling tot in 2006 het Hof van Beroep de stad dwingt om de nodige werken te doen en de kosten te verdelen met de eigenaars. Herstal legt hiervoor beslag op de schalie van de terril. Op 16 mars 2009  stemt de gemeenteraad de verkoop ervan wat inhoudt het afgraven van de mijnberg. De omwonenden weigeren dit vanwege het stof en het vrachtverkeer om die 3 miljoen kubiek af te voeren.  In maart 2020, is er nog een kleine grondverschuiving. Zelfs Valimo wil van de terril af, maar de stad is heel weigerachtig…

De kerk van La Préalle en Saint Chäle

De parochie van la Préalle is opgericht in 1856, in de hoop die mijnwerkersgeuzen in de schoot van de kerk te houden.  Het begon slecht toen de pastoor het feest van Saint Chäle wilde verbieden. Het gaat hier over de heilige Karel de Grote (Charles of Charlemagne). Dit is een lokale heilige enkel erkend in het aartsbisdom Keulen. Komt daarbij dat hij heilig werd verklaard door een tegenpaus. Op zijn feestdag stak iedere mijnwerker een stuk spek op zijn zwaard, wat het begin was van een drinkgelag waar de mijnbaas een deel van  betaalde.

Juist voor de voetgangerstunnel onder de spoorweg zien wij nog de grafsteen van de put n°1. De muurschildering – een eerbetoon aan de mijnwerkers- is van de kunstenaar Olivier Gratia, een initiatief van de Charlemagn’rie.

De kastanjelaar staat op de plaats van een vroegere mijn. De put van ongeveer 30 meter diep had de naam slecht gestut te zijn. Bij een instorting in 1775 kwamen een twintigtal mijnwerkers en mijnwerksters om het leven. Van de elf lijken die konden worden geborgen waren vier vrouwen. De overigen bleven onder. Op de gedempte put werd als aandenken die kastanjelaar geplant. De Petite Bacnure is een vroeger mijnwerkerscafé.

De Albert-barakken

Wij volgen zo dicht mogelijk de spoorweg en gaan de rue Haute Préalle naar boven. Rechts nemen wij de rue Dronet. Hier staan nog een aantal noodpaviljoenen die de burgemeester in 1928 kocht van de Stichting Koning Albert. Die hadden gediend om de woningnood op te lossen na de Grootte Oorlog. Herstal kocht 322 barakken. Dat was ongeveer het aantal huizen dat was afgebroken door de onteigeningen voor het Albertkanaal en de uitbreiding van de FN op de Prémadame waar wij straks passeren. Vandaag zijn er tientallen van die paviljoenen nog bewoond. Sommigen zien er zelfs niet slecht uit. Maar de toegankelijkheid is beperkt: de barakken werden ingeplant op verloren stukken grond. En, klein detail, de brandverzekering is duurder vanwege de houten structuur.

Infrabel heeft in Herstal zwaar geïnvesteerd in het opdoeken van spoorovergangen. Hier ging het over een voetgangersoverweg. Hiermee kan men bijna langs het spoor van Milmort tot het centrum van Luik fietsen of wandelen. Alleen mankeren hier en daar stukken, alles samen misschien 1000 meter.

De Rue du Bériwa heette op de kaart van 1841 Beau Roua; die mooie Roua of Rida was in 1841 wel zwart van het kolenschlam. Juist voor het wegje onder het spoor doorgaat had men bij de aanleg van de spoorwegberm in 1860 een afvoergalerij van een mijn(tje)  dichtgemetst. Na een waterdoorbraak liep de werf onder water.

De Nozémolen is afgebroken in 1934. Hij bestond al in 1240. Hij draaide op waterkracht maar door het pompen van de mijnen was de watertoevoer verminderd. Hij werkte vervolgens op stoom tot 1914.

De crêche: resultaat van de vrouwenstaking van 1966

De kindercrêche in de Avenue d’Alès is het resultaat van de vrouwenstaking van 1966. Een tastbaar resultaat. Want de andere verworvenheden van de staking zijn op een slinkse manier uitgehold. De directie verving ‘gelijk loon voor gelijk werk’ door ‘gelijk loon voor werk van dezelfde waarde’  (à travail de valeur égale salaire égal). Formeel werd er niet meer gediscrimineerd maar een aantal criteria voor de loonklassifikatie waren sexistisch met bijvoorbeeld veel punten voor fysieke inspanning. Een aantal andere waren verbonden met diploma’s; de directie beweerde dat de zwakke aanwezigheid van vrouwen in technische scholen een globaal probleem was, niet een probleem van de fabriek. De vrouwen kregen wel toegang tot de interne bedrijfsscholen. Zo kwam er in 1974 een tweede staking om de verworvenheden van 66 te behouden.

Wij volgen de nu verdwenen spooraftakking achter de fabriek. De spoorlijn liep tot aan de  Acecfabrieken en de mijn van Bonne Espérance. De sterarchitecte  Paola Viganò stelde in haar Masterplan voor de  ACEC een Low Line voor tussen die vroegere fabriek en het station, naar het model van de  "high line" van Manhattan op een vroegere spoorviaduct.  Het enige probleem is dat Infrabel die bedding heeft verkocht aan de aangelanden.

Entre les 2 usines

Wij passeren tussen de twee fabrieken. Die tweede fabriek was voor de  non-gun productie (wagens, camions, motos, autobussen enz…) gebouwd in 1929  op de site van Prémadame. Die civiele productie duurt niet lang : de herbewapening maakt dat heel snel werd oevergeschakeld op militaire productie van camions et motos voor het leger.  Na de oorlog, in 1949, bouwt de FN er straalmotoren. In 1977, wordt daar in het kader van het contract van de eeuw, de F100 motor geassembleerd voor de  F16. In 1979 verhuist die productie naar de zoning van Milmort. Sedert 2016 noemt die fabriek Safran Aero Boosters.

Prémadame photo A. Delville
Het gebouw van de Prémadame is van de architect Houyoux. Die was van 1927 tot 1931 architect van de FN. De fabriek werd gebouwd op een woud van 650 pilaren. De logistiek was op het gelijkvloers, met als ruggegraat de spoorweg. De montage gebeurde op het verdiep. Houyoux geeft het dak een betonnen structuur van 15 op 21 meter, verstevigd door grote bow-strings om de transportrails en overbrengingsmechanismen te dragen.

New Market koopt die 4,8 hectaren voor een peulschil in 1990. Ze verhuren een aantal jaren het gelijkvloers aan 43 KMO’s maar als de voornaamste huurder Lachaussée verhuist naar  de zoning van de Hauts Sarts nemen ze het architectenbureau Olivier DWEK onder de arm om een ecologisch dorp te bouwen op het eerste verdiep. Dwek haalt zijn inspiratie  bij Le Corbusier en zijn sociale woonblokken van de  Cité radieuse in Marseille. Zijn woningen op het eerste verdiep worden  « sociale woningen met een uitzicht van een miljardair ! »  Hij behoudt de dakstructuur die volgens hem –terecht- interessant is.

Maar het project blijkt wat hoog gegrepen voor Newmarket die als enige bankwaarborg het gebouw inbrengt. En verder was er geen enkel engagement van de stad voor het gelijkvloers waar Newmarket een museum en zelfs een overdekte markt voorspiegelde. De afbraak van die betonnen structuur zou meer kosten als de waarde van de grond.  In 2018 gaat Newmarket failliet. Het wordt een sluikstort en de stad moet de boel opruimen. Ze probeert nu de rekening door te schuiven naar de curator.

De Fabrique Nationale d’Armes de Guerre

De grote ingang van de FN fabriek is getuige geweest van ontelbare sociale conflicten. De ‘Fabricants d'Armes Réunis’ hadden in 1886 een syndicaat gevormd om 150.000 MAUSERgeweren te maken voor het Belgisch leger. De eerste fabriek van 1886  is nog te zien achteraan de binnenkoer. Het brevet MAUSER  was eigendom van de Duitse LOEWE die in 1896 50% van de aandelen overkoopt o.a. van Pieper. Ma de oorlog komen die aandelen in handen van de Société Générale.

De eerste grote staking van 11 weken is in 1928. In 1929 werkten er nog 9018 mensen Het aantal banen daalt tot 2580 in 1934. De FN vervoegt op 12 juni de grote staking van 1936. Die was begonnen aan de dokken in A’pen. Op 9 juni bezetten 3.000 mijnwerkers de Batteriemijn in Luik, gevolgd door de FN drie dagen later. Aan deze staking  danken wij de eerste week betaald verlof.

In 1939 stelt de  FN opnieuw 11.000 arbeiders te werk. In 1975 zijn er nog 10 286. In 1990 is dat geslonken tot 1.516. Browning International (jachtgeweren, 35% van het zakencijfer) verhuist met zijn honderd werkplaatsen naar de zoning des Hauts-Sarts maar blijft in de Groep Herstal die voor 100% in handen is van het Waalse Gewest. De defensieafdeling (65% van de omzet ) heeft nog een fabriek in Portugal en twee in de USA. Eind 2022 blijven 1300 jobs over in Herstal, waaronder 1183 met een contract van onbepaalde duur. In 2023 FN wil daarvan nog honderd laten afvloeien.

La Ruche

In 1966 staan de stakersvrouwen na de eerste dag van hun staking voor een gesloten poort. Ze trekken dan maar naar la Ruche (de Bijenkorf). Deze zaal is gebouwd in de nasleep van de opstand van 1886, en stichtingsjaar van de plaatselijke afdeling van de Belgische Werkliedenpartij. In 1895 haalt de partij zijn eerste negen verkozenen op dertien zetels.

De  coöperatieve vennootschap bouwt in 1897 zijn Volkshuis. In 1930 tekent de grote architect Joseph Moutschen de plannen voor een waar paleis, la Ruche. In 1970 koopt de stad het gebouw om het tien jaar later af te breken en er een spectaculair nieuw gemeentehuis te bouwen.

Wij hebben misschien geen mijnen meer, maar vanop het terras hebben wij een mooi zicht op de kolenhaven. En de strategische stock mazoet. Gerustellend in deze tijden van energieschaarste.

Wij gaan terug naar het station via de rue Faurieux. Het mooi gebouw N°41 heeft nog altijd zijn oorspronkelijke Art Nouveau vensters met brandglas. Die Art Nouveau viel samen met de stichting van de FN en er is veel kans dat het gebouwd is door een FNingenieur.

Met het park Browning zitten wij opnieuw op de LowLine. De aanleg heeft wat aangesleept omdat op die oude fabrieksterreinen een vervuiling is vastgesteld.

Hierbij de link naar het webartikel Linx+: https://linxplus.be/activiteiten/herstal-anders-bekeken/



vendredi 31 mars 2023

De Teutoonse ridders in het prinsbisdom Luik

Op de flanken van de vallei, langs een van de mooiste wandelingen in Luik, « le sentier des coteaux », staat een onooglijk torentje, les Vieux Joncs. Vieux Joncs = Alden Biesen. Zou dat iets te maken hebben met het domein Alden Biesen in Limburg?
Jawel, en veel meer dan men zou denken. Dat torentje is een van de vele eigendommen van de Teutoonse Orde in de stad.
De rechtbank van eerste aanleg was een tijd gehuisvest in de vroegere  commanderij van de teutoonse ridders in Luik . Eind maart 2023 kondigt een zakenman een restauratie aan, na een lange leegstand. Dit gebouw is in handen van de Orde geweest tot in 1625, wanneer het werduitgewisseld met de Minderbroeders.
Maar dit is niet alles. De kerk van Saint André, place du marché, met zijn koepel, was een van hun parochiekerken. De parochie van Saint-Andre was een van de grootste van de Stad en telde in de 17° eeuw 2.250 Katholieken in 22 Straten. De pastoor was tezelfdertijd officieel aalmoezenier van die soldaten in pij. Veel kleiner was de parochie St. Gangulphe, met amper 100 zielen en een onderpastoor.
Behalve dit stulpje en hun kerk van sint André hadden die mannen nog een begijnhof in Hors-Chateau, een hospice en een paar kapelletjes. Ze zijn ook eigenaar geweest van het huidig bisschoppelijk paleis. De toeristische dienst organiseert een wandeling langs hun geschiedenis « Sur les traces des Chevaliers Teutoniques ».

1 commanderie Duitse Ridderorde
Die "Commanderie de Saint-André de l'Ordre Teutonique" hing af van de Grote Commanderie van Alden Biesen (Limburg) en bracht jaarlijks 1.000 Gulden in het bakje. Die monnikenridders zijn in Luik neergestreken in 1254, helemaal in het begin van hun geschiedenis, en dertig jaar na Alden Biesen.
Een paar km verder had die monnikenorde de COMMANDERIE van Sint Pietersvoeren. Daniel de Fouron, ridder en heer van die plaats, schonk het kasteel aan het commandeurschap van Alden Biezen in Bilzen toen bij toetrad tot de Teutoonse Orde. Vanaf dat moment wordt Sint Pietersvoeren een Heerlijkheid van de Teutoonse Orde. De heer van Sint Pietersvoeren was statutair opperste commandeur van Alden Biesen. De Heerlijkheid was direct leengoed van het Duitse keizerrijk. Het kasteel dat wij vandaag zien is het werk van commandeur Guillaume Quadt op de Beek en zijn opvolger baron Ferdinand de Rolshausen, in het begin van de zeventiende eeuw. Tot op de vooravond van de Franse (en Luikse) revolutie was die Orde dus nog heel dynamisch!
Ook de archicommanderij van Alden Biezen, gesticht in 1220, was in die periode nog springlevend. Getuige daarvan is de pracht van de kapel uit 1638.
De Teutoonse monniken hebben hun stempel gedrukt op het prinsbisdom. Zo was de prins-bisschop Ludwig-Anton von Pfalz-Neubourg , of, in het Frans, Louis Antoine de Palatinat de Neubourg (1660-1694), grootmeester van de Teutoonse Orde van 1684 tot 1694. Dat heerschap was ook prins-bisschop van Worms, en, excusez du peu, daarbij nog hertog van Beieren en graaf van Neuburg. Het is deze Louis Antoine die het fort van Pierreuse laat bouwen, dat later uitgegroeid is tot de citadel. Deze burcht werd terecht door de Luikenaars als een bedreiging gezien en niet als een bescherming(P7).
Het torentje van de Vieux Joncs: een klein overblijfsel van een overweldigende aanwezigheid!

Ondanks die overweldigende aanwezigheid is het enige wat de argeloze toerist ervan merkt dat torentje van de Vieux Joncs. Een gedeeltelijke verklaring daarvoor is dat het domein van de Teutoonse Orde in Luik na de Franse revolutie is verbeurd verklaard en verkocht. De curator is Leonard Defrance geweest; dezelfde man die zich met de kathedraal van Saint Lambert heeft beziggehouden.
U zult mij wellicht willen vragen: wat is dat voor een kathedraal; die bestaat toch niet? Het antwoord is: niet meer. Het is zoals die man die zich komt aanbieden als houthakker. Men vraagt naar zijn referenties. Hij zegt: ik heb in de Sahara gewerkt. De baas vraagt hem: hoezo, daar staan toch geen bomen? De houthakker antwoordt: niet meer…
Defrance heeft die kathedraal en een deel van de eigendommen van de Teutonen in stukken verkocht. Het lood van de daken leverde de kogels waarmee Napoleon in Austerlitz zegevierde. En het gebouw zelf was als het ware een steengroeve. Die Leonard Defrance – een verdienstelijk schilder trouwens – had zijn intrek genomen in een gebouw van de Teutoonse Orde in Pierreuse.
Maar fysisch gezien bestaan grote delen van het domein van de Teutoonse Orde nog. Als die niet meer in de verf gezet worden zijn daar twee redenen voor.
Ten eerste hebben de professoren zoals Pirenne en Kurth die na 1830 de geschiedenis van België hebben geschreven (herschreven) alles weggemoffeld dat niet in hun kraam paste. Die Duitse Orde is eerst en vooral niet een van de mooiste bladzijden van onze geschiedenis. En ten tweede stoorde het die geschiedkundigen een beetje dat het prinsbisdom Luik in feite altijd deel heeft uitgemaakt van het Germaanse Rijk.
De Teutoonse Orde: een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis

Die Teutoonse Orde is een van de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis. De militaire kloosterorden zijn, net als de cisterciënzerorde, een kind van de heilige Bernardus van Clervaux. Zijn Miles Christi waren onverbrekelijk verbonden met zijn project om het kloosterleven te herbronnen. De meest bekende van die kloosterorden zijn de tempeliers en de hospitaalridders. Maar daarnaast bestonden tal van andere militaire monnikenorden, waaronder die van de Teutoonse ridders, in het Duits Deutscher Ritterorden of Deutschritter-Orden genoemd. Wie het wat langer wil laten hangen kan van het Haus der Ritter des Hospitals Sankt Marien der Deutschen zu Jerusalem spreken. Dit is trouwens de huidige naam van die Orde, die in Alden Biesen nog een commanderij zou hebben.
Die monniken legden juist dezelfde geloften af als een contemplatieve monnik. Officieel mochten zij wat steviger eten wanneer zij op veldtocht waren. Maar ook de Cisterciënzers hadden 200 dagen « uitzondering » per jaar waar de vasten niet van toepassing was.
Officieel waren die orden opgericht om de toegang tot de heilige plaatsen te beschermen.
De officiële uitwendige vijand waren de Arabieren. Maar slecht een uiterst klein deel van de kruistochten zijn gevoerd voor Jeruzalem. Die « uitwendige vijand » was een goed voorwendsel tot territoriale expansie. Vasco Da Gama heeft onder het teken van het kruis op de Oostkust van Afrika huisgehouden. In 1502 doodde hij al de opvarenden van een schip dat van Mekka terugkwam. De Spaanse ridderorden lagen aan de basis van de Reconquista. Onze Teutoonse ridders zijn vooral actief geweest in het noorden, tegen de Pruisen, de Litouwers, de Russen (Eisenstein heeft in zijn Alexander
Nevski de nederlaag van de Teutoonse Ridders gefilmd op een slag op de dichtgevroren Peipuszee). Onze monniken hebben de een van de eerste genociden gepleegd tegen de Pruisen. Wat wij als Pruisen kennen zijn bedriegers die de naam van deze uitgemoorde volksstam hebben overgenomen.
Het begrip van uitwendige vijand was uiterst rekbaar. Zo had de Grote Spaanse Armada het statut van een kruistocht, tegen de anglicaanse ketters. Het orthodoxe Constantinopel werd door de kruisvaarders geplunderd. Hier kon men zelfs niet meer van ketters spreken.
En net zoals vandaag waren de kruistochten ook gericht tegen de inwendige vijand. Onze Teutoonse lieverdjes hebben bij Bremen de Stedingers onderworpen. Deze ontginners-boeren hadden laaggelegen gebieden drooggelegd en ingepolderd en weigerden -terecht -tienden te betalen aan de bisschop van Bremen. Waarop deze prompt de Teutoonse Ridders ter hulp riep.
Iedereen kent een beetje de kruistochten tegen de katharen in het Zuiden van Frankrijk. Ook op dat gebied heeft de Teutoonse Orde zijn sporen verdiend in de kruistochten tegen de Hussieten die in Praag en Tabor tientallen jaren de gevestigde machten hebben weerstand geboden. Tabor was een van de eerste kommunistische experimenten van de moderne geschiedenis. Een van hun leiders, de eenogige Ziska, had zijn sporen verdiend als huurling, aan de kant van de russen, tegen de Teutoonse Ridders. Hij had daar persoonlijk ervaren dat de Teutoonse Ridders niet onoverwinnelijk waren. Wat hem natuurlijk van pas kwam toen hij zijn communistische republiek moest verdedigen tegen die monniken in harnas…
En natuurlijk heeft iedere kruistocht een spoor van bloed nagelaten in alle joodse wijken van alle steden waar deze strijders voor God gepasseerd zijn…
Dit waren dus de lieverdjes van de Teutoonse monnikridders. Je zou al voor minder dat potje gedekt laten, zelfs als word je betaald om objectief de geschiedenis te schrijven.
Het prinsbisdom Luik: grensgebied van het Germaanse Rijk.
Verder passen de nauwe banden tussen het prinsbisdom en het "Heilige Roomse Rijk" niet helemaal in het historisch kader dat de geschiedsschrijvers die aan de wieg van België stonden wilden schetsen. Het prinsbisdom Luik als een speelbal van de Duitse Keizers, voor wie de Teutoonse Orde een deel van de kaders leverde, dat pas niet in dat kraam.
Een van de eerste raakpunten van Luik met de Teutoonse Orde dateert van de prille kindertijd van deze instelling. Verschillende pauzen hebben heftige ruzie gehad met de Duitse Keizer Frederik II. Die tweespalt sloeg diepe wonden in de Duitse Orde, tussen keizersgetrouwen en pausgetrouwen. Innocentius IV zond in 1247 op het hoogtepunt van de crisis in de Orde de bisschop Jacobus van Luik (de latere paus Urbanus IV) als legaat om de zaak op te lossen.

Zoals de naam het zegt werd Luik bestuurd door een prins die ook bisschop was. Deze prins werd in principe verkozen door het kapittel van de kathedraal. Maar dat was natuurlijk maar theorie. In feite was de functie van prins-bisschop erfelijk. Ik hoor je al vragen: waren die prins-bisschoppen dan geen celibatair? Men heeft die hindernis omzeild door de functie van coadjuteur te scheppen. De prins-bisschop mocht iemand van zijn familie aanduiden als coadjuteur, om hem op te volgen. Zo is de dynastie van Beieren gedurende 136 jaar aan de bak gebleven in Luik. Ferdinand van Beieren bijv. werd op 11 jarige leeftijd coadjuteur van zijn oom in 1601.
Door dat celibaat had de Duitse keizer dus zijn woordje te zeggen in de keuze van de prins-bisschop. Omdat deze heren sinds het tweede concilie van Tours (567nC) niet mochten trouwen kon de keizer, na elke dood van een prinsbisschop, een van zijn beschermelingen plezier doen en een van zijn pionnen plaatsen.
Dat celibaat stelde soms een « klein » probleempje. Een door de Duitse keizer geparachuteerd prins-bisschop (of was de parachute nog niet uitgevonden?) heeft ooit geprobeerd aan dat celibaat te ontkomen door zich enkel « verkozen » prinsbisschop te laten noemen, maar de Luikse bevolking heeft daar prompt gebruik van gemaakt om de macht van die prins te contesteren. De opstand van de
Hedroits heeft geduurd van 1402 tot 1408. De Hedroits zijn in 1408 verslagen in Othée...
Na een paar negatieve ervaringen van dat soort is de keizer begonnen met zijn selectie te maken uit de Teutoonse Orde; die monniken hadden tenslotte de kloostergeloften afgelegd en hadden – en dat was mooi meegenomen - als ridders een ernstige militaire bagage.
Een mooi voorbeeld is Johann von Wallenrode (1370-1419), Aartsbisschop van Riga, in de woelige periode van het Schisma en het Concilie van Konstanz. Op het Concilie van Konstanz (1414-1418) werd hij aangesteld als bewaker van Jan Hus, evenals van de afgezette paus Johannes XXIII (jawel, je hebt juist geteld. In de twintigste eeuw heeft een andere paus de naam aangenomen van die afgezette paus, met een knipoog naar de geschiedeniskenners). Onze Johann nam deel aan de pauskeuze van Maarten V in 1417; die bombardeerde hem prompt bisschop van Luik, in samenspraak met de keizer natuurlijk aan wie hij zijn paustroon te danken had. Die von Wallenrode is wereldklasse!
Twee eeuwen later vinden wij Louis Antoine de Palatinat de Neubourg (1660-1694) prins-bisschop en grootmeester van de Teutoonse Orde. Onze grootmeester hanteerde blijkbaar even goed het zwaard als de bisschopsstaf, want hij had in september 1683, als majoor generaal in het leger van de hertog van Lotharingen Wenen bevrijd van de Turken, en drie jaar later Buda bevrijd (niet Haren Buda natuurlijk, maar de helft van Budapest). Daar hangt nog een mooi verhaaltje aan vast: een Turkse kogel bleef steken op zijn grootmeesterkruis en redde hem zo het leven. Zoals wij al zeiden : Got mit Uns !
Wij hebben dus met Limburg niet alleen honderden jaren samengeleefd in het kader van het prinsbisdom. Wij hebben samen met hen onder de knoet geleefd van een van de meest bloeddorstige monnikenorden uit de geschiedenis.
Die kruistochten zijn, in ons collectief onderbewustzijn de basis voor de racistische campagnes die wij vandaag kennen. Deze campagnes moeten militaire interventies tegen de Arabische landen vergemakkelijken, in naam van een nieuw recht op inmenging. In die zin kan het maar positief zijn om dat onderbewuste bewust te maken…
Het Teutoons torentje van de Vieux Joncs heeft diepe wortels!
zie ook
https://histoiresdeliege.wordpress.com/2015/04/29/les-chevaliers-teutoniques-a-liege-la-tour-des-vieux-joncs/

lundi 22 mars 2021

City trip naar Berlijn


De koudste lentedagen sinds 140 jaar: koud maar droog. Meer moet dat niet zijn voor een citytrip naar Berlijn, van 11 tot 15 mei 2010. Een klein hotelletje in de Brandenburgische strasse, op loopafstand van de Ku’dam. 
De ampelman 
Die Ku’dam met zijn grootwarenhuizen is natuurlijk een typisch kapitalistische verschijnsel en lag dus zonder twijfel in het vroegere West Berlijn. Maar vlak bij ons hotel zien wij ampelmannetjes aan de zebrapaden. Die ampelman is het nogal gezet mannetje met een deukhoed die in Oost Duitsland de voetgangersverkeerslichten sierde. In 1990 wilden de Wessies (de West-Duitse veroveraars), die ampelmannetjes verwijderen, samen met natuurlijk een heel pak andere symbolen van de DDR. Maar daar heeft het burgerverzet een stokje voor gestoken. De ampelman is gebleven. Tussen die ampelman en de Ku’dam moest dus ergens de Muur gelopen hebben, dachten wij. Maar onze redenering klopte niet. De ampelmannetjes zijn niet alleen behouden in het vroegere Oost Duitsland. Zij zijn ook hier en daar ingeplant in het vroegere West-Berlijn. Een elegante manier om de scheiding te doen vergeten? Daarmee is dit mannetje dus een Berlijns symbool geworden. En sommigen stellen voor daar een Europese norm van te maken. In alle geval een veel interessanter debat als de geel-zwarte verkeerspalen van arm Vlaanderen! De voorstanders van een Europees „Ampelmännchen„ hebben een poot om op te staan. Dit mannetje is het resultaat van jaren studie door een verkeerspsycholoog. Voor
wie Duits verstaat kan een interview lezen met zijn ontwerper (in het Duits) . Hierbij zijn eerste schets. De ontwerper zelf heeft er niets aan verdiend. Integendeel: na de Wende is hij op vervroegd pensioen gesteld. Het is echter een goudmijn geworden voor een gewiekste wessie designer: overal in Berlijn zie je souvenirwinkeltjes waar het mannetje op alle mogelijke manieren – sleutelhanger, T-shirt - aan de man wordt gebracht. 
Maar dus geen spoor van ‘de’ Muur in de wijk bij ons hotel. Die Muur is trouwens praktisch verdwenen. In het centrum van de stad werden met kinderkopjes acht kilometer van de voormalige Muur door een dubbele rij stenen gemarkeerd. Het langste (1316 meter) overgebleven fragment van de Muur staat langs de oever van Spree aan de Mühlenstraße. Omdat de grens zich hier op de andere oever van de rivier bevond, was dit muurdeel geen onderdeel van de buitenmuur, maar van de zogenaamde Hinterland-Mauer, die het grensgebied aan de Oost-Berlijnse zijde afsloot. En ander restant van de Muur, in dit geval wel van de buitenmuur, is te vinden aan de Niederkirchnerstraße nabij de zetel van het Berlijnse parlement. Sommige “restanten” zijn zelfs fake: het Muurmonument in de Bernauer Straße werd ter bezichtiging opnieuw gebouwd. Ook Checkpoint Charlie is fake. Checkpoint Charlie werd gesloopt op 22 juni 1990 en met een stenen silhouet in het asfalt aangegeven. In 2000 werd een kopie van het wachthuisje opgericht. Dit checkpoint was de enige controlepost waar buitenlanders over de weg Oost-Berlijn konden binnentreden. 
Potsdamer Platz
Een bezoek waard is de Potsdamer Platz, waar ooit de Berlijnse Muur dwars overheen liep, met de Brandenburger Tor. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Brandenburger Tor ernstig verwoest. In 1956 besloot de RDA om de poort weer op te bouwen. Na de bouw van de Muur in ’61 stond de Brandenburger Tor in het niemandsland. Men kon van zowel de oost- als de westkant niet meer door de poort. Op 22 december 1989 werd onder luid gejuich van 100.000 mensen de poort weer geopend. Die Tor glipt elke dag door je handen als muntstuk (euromunten van 10, 20 en 50 cent). De geschiedenis van het Quadriga (het vierspan en Victoria bovenop) is interessant. Die poort werd in 1791 onder de naam 'Friedenstor' gedoopt. Napoleon ontvoerde het vierspan in 1806. Na Waterloo kwam het vierspan terug, maar de restaurateur en monumentenbouwmeester Schinkel verving de 'vredeskrans' in de hand van de godin door het IJzeren Kruis. In het revolutiejaar 1848 werd een betoging van tienduizend Berlijners onder de Brandenburger Tor uiteengeslagen. Er kwamen 183 burgers en 19 soldaten om het leven. Zowat hetzelfde aantal als er een eeuw later aan de Muur zijn gestorven. In 1945 deed een artillerievoltreffer de godin samen met de wagen smelten; slechts tweeëneenhalf paard bleef behouden. De DDR restaureerde de Tor, en mocht daarvoor de oorspronkelijke vormen gebruiken die in West Berlijn lagen. Maar de DDR plaatste de staf met de adelaar en het ijzeren kruis niet terug; Victoria kreeg haar oorspronkelijke vredeskrans in de hand. Met Oudejaarsnacht in 1990 klommen dronken jongelui naar boven en gingen de paarden en Victoria met hamers en sektflessen te lijf, kakten in de strijdkar en tagden leuzen als ‘Leve de Anarchie’. Na afloop telde Victoria’s lauwerkrans niet een blaadje meer en waren de teugels en het dek van de paarden verdwenen. Meegenomen als souvenir, zoals beneden de Muur al wekenlang tot gratis souvenirwinkel geworden was. In de daaropvolgende restauratie in 1991 kreeg Victoria als bij wonder haar ‘Pruisische’ staf weer terug. Een zeer gedetailleerd relaas van de geschiedenis van de Tor rept eigenaardig genoeg met geen woord over het terugplaatsen van het ijzeren kruis. Een detail van de geschiedenis? Vlakbij is het herdenkingsmonument van de Holocaust, bestaande uit honderden betonnen rechthoeken. Er is wat ophef geweest toen bekend werd dat de anti-taglaag geleverd is door een filiale van Degussa, die ook het Zyklon B gas leverde voor de gaskamers. Voor de rest een indrukwekkend monument, dat mij doet denken aan de joodse begraafplaatsen waar de gedenkstenen praktisch op elkaar stonden wegens te weinig plaats. 
De Sonybuilding
Een aantal moderne gebouwen zijn als paddenstoelen opgerezen in de strook die na de hereniging is vrijgekomen. De Sonybuilding aan de Potsdamer Platz, met zijn voorsteven in glas, is er een van. Hitlerarchitect Speer bouwde gebouwen die na het duizendjarig rijk mooie ruines zouden achterlaten. Die ruines zijn er gekomen, niet door de tand des tijds, en niet na duizend jaar, maar door de tapijtbombardementen van Churchill. De Sony building van Helmut Jahn zal geen mooie ruines achterlaten. Maar zou wel het onderwerp kunnen uitmaken van een nieuwe kristalnacht. Christo pakte de Rijksdag in. Wie lanceert het idee om alle ruiten van de Sony building te laten springen? Sony heeft wel zijn eigen ruiten ingeslagen: in 2006 heeft het bedrijf het complex moeten verkopen voor 600 miljoen euro, waar het in totaal 750 miljoen euro gekost had. De 8 miljoen bezoekers per jaar bleven onder de businessvooruitzichten en dus moest er 150 miljoen van de verkoopprijs af. Maar het is geen total loss: het gebouw behoudt de naam Sony Center. Maar die naam is nergens te zien. Whats in a name? Hier weten wij het: 150 miljoen euro dus. Nu zijn wij, eerlijk gezegd, die (financiële) put van 150 miljoen voorbijgelopen. Wij hebben er juist de glazen boeg van gezien op de Ku’dam. Ik had in Berlijn als enige gids een boekje ‘in de sporen van Brecht’. Een beetje mager: ik ben nog nooit sinds mijn brugpensioen zo slecht voorbereid op stap geweest. Het Sony Center is als economische mislukking – al zie je er het niet aan – typisch voor het kapitalisme van de XXI eeuw. Aan de Spree is nog een monument van het triomferend kapitalisme. Het Haus der Kulturen der Welt, ook 'zwangere oester' genoemd, is een geschenk van de USA aan West-Berlijn. Gebouwd volgens plannen van Hugh A.Stubbens in 1956/57. Hier geen financiële put, maar in 1980 stortte het dak in elkaar omdat de stalen kern doorgeroest was. In 1987 werd de oester weer opgebouwd. Voor het gebouw staat de bronzen vlinder van Henry Moore. Vlakbij het Sony center kun je de KaDeWe binnenlopen; het Kaufhaus des Westens, het grootste warenhuis in Europa na Harrod’s in Londen. Het was niet de bedoeling de Oostduitsers de ogen uit te steken met dit Kaufhaus: het stamt uit 1907. Dit is ook het triomferend kapitalisme, maar van honderd jaar vroeger. Een Inno in het kwadraat waar zelfs een verstokte shoppinghater zoals ik een uurtje met plezier kan in rondwandelen. 
de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche
Vlakbij is de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche. Deze neoromaanse kerk werd in 1943 platgebombardeerd door de geallieerden. Alleen de toren staat er nog en zelfs die is verre van heel. Vandaar zijn bijnaam ‘holle kies’. De Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche is in de Tweede Wereldoorlog door een bombardement zwaar beschadigd. Het was nu niet speciaal een historisch monument: gebouwd rond 1891 in een neoromaanse stijl. Maar voor een of andere reden dierbaar aan de Berlijners. In ieder geval werd er na de oorlog genoeg geld ingezameld om die terug in de oorspronkelijke staat op te bouwen. Men besliste echter de ruïne als monument te behouden, en ernaast een achthoekige nieuwe kerkzaal evenals een achthoekige nieuwe klokkentoren te bouwen. De kerkzaal vooral is indrukwekkend voor een prefab van staal en beton, met zijn 20.000 ramen van gebrandschilderd glas in Chartresblauw. 
Een goede voorbereiding want Berlijn is groot! 
Door mijn gebrekkige voorbereiding hebben wij wat tijd verloren in minder interessante plaatsen. Berlijn is met zijn 3,4 miljoen inwoners de op één na grootste stad in de Europese Unie. De stadstaat Berlijn is met zijn 890 vierkante km ook groot in oppervlak. De stadsgrens is 234 km lang. Hou daar rekening mee. Waag het bijvoorbeeld niet op goed geluk naar een vage bestemming zoals Prenslauer Berg of Kreuzberg te stappen. Die wijken zijn gekend als alternatieve wijken, maar ze zijn zo groot dat men wel een beetje moet weten waar het interessant is. De Kastanienallee bijvoorbeeld is zowat de Brabantstraat van Schaarbeek. De moeite om eens door te wandelen. Op zondag is er een Flohmarkt op de Prenzlauer Berg (voor de andere Trödelmärkte http://www.berliner-adressen.de/Freizeit_Hobbys/Flohmarkt-Troedelmaerkte/-Troedelmaerkte/) Hoewel de structuur van het openbaar vervoer nogal ingewikkeld is, met spoorlijnen, U en S-bahn en een busnet, is het de moeite een trein, tram of metro te nemen wil men lange eentonige wandelingen vermijden. 
Files aan de Reichstag en Fernsehturm
Ook belangrijk om weten: op bepaalde plaatsen zijn er lange files. Wie zei ook weer dat die files typisch waren voor de DDR? Aan de Reichstag zit er niets anders op dan minstens anderhalf uur te wachten, op gelijk welk moment van de dag; zelfs s’morgens bij de opening. Voor ons een reden om van een bezoek af te zien. Sir Norman Foster plaatste in 1999 een transparante koepel op de in 1933 uitgebrande Reichstag. Vanaf het dak van het gebouw kan men door deze koepel de vloer van de hoofdetage en daarmee ook het vergaderende parlement zien. De transparantie zou een metafoor zijn voor de werking van de democratie. Ook een deel van de Russische graffiti en een aantal kogelgaten uit 1945, zijn tegen de zin van vooral conservatieve Duitse parlementsleden, achter plexiglas geconserveerd. Vanop de tv-toren de Fernsehturm van de vroegere DDR heb je van 203 meter hoog een prachtig zicht op heel Berlijn. Daar zijn ook lange wachttijden. Maar je kunt er een ticket nemen en ze zeggen je op tien minuten na wanneer je binnen kunt. Wie zich in het draaiend restaurant boven wil installeren en Berlijn aan zich wil zien voorbijschuiven moet nog eens een uur geduld hebben. Tijdens de wachttijd heb je dan ruim de tijd om even goedendag te gaan zeggen aan Marx en Engels, een paar honderd meter verder, de Dom binnen te gaan of een toertje te doen door het museuminsel. De eerste indruk van Berlijn is dus die verdwenen Muur: een kilometerslang litteken waar de twee stadsdelen terug aan elkaar worden genaaid, na 45 jaar scheiding; een beetje zoals de ritssluiting van iemand die een openhartoperatie heeft gehad. 
D-Mark en Muur
Alles is begonnen met de invoering in 1948 van de D-Mark in West-Duitsland. De Sovjet-Unie reageerde door voor de Sovjetbezettingszone en Berlijn een eigen munt in te voeren. 50.000 Oost-Berlijners werkten in West-Berlijn, terwijl ze onder financieel gunstige voorwaarden in Oost-Berlijn woonden. Veel West-Berlijners konden in Oost-Berlijn goedkoop inkopen doen. De Sovjet-Unie reageerde met de blokkade. De westelijke geallieerden moesten nu 2,2 miljoen West-Berlijners zien te bevoorraden. Op 23 mei 1949 gingen de westelijke bezettingszones op in de Bondsrepubliek Duitsland (West-Duitsland); op 7 oktober van hetzelfde jaar werd de Duitse Democratische Republiek (Oost-Duitsland) gesticht. Formeel bleef Berlijn de status houden van gedemilitariseerde viersectorenstad. In de praktijk functioneerde West-Berlijn echter steeds meer als een deelstaat van de Bondsrepubliek en werd Oost-Berlijn tot Hoofdstad van de DDR uitgeroepen. Een steeds groter aantal burgers uit het oosten nam zijn toevlucht tot de Bondsrepubliek. Het onderwijs in Oost Duitsland was goed en gratis. Veel Ossies denken met heimwee terug aan hun onderwijssysteem. Maar de lonen van de gediplomeerden lagen dikwijls zelfs onder die van ongeschoolde arbeiders die zwaar werk deden. Deze uittocht van grotendeels hoogopgeleide jonge mensen vormde een serieuze bedreiging voor de economie van de DDR. In 1952 begon men de grens van DDR-zijde af te sluiten. De sectorgrens in Berlijn was echter nauwelijks te bewaken. Via de lekkende grens verlieten tussen 1949 en 1961 zo'n 2,6 miljoen mensen (of 20 procent van de DDR-bevolking) de DDR. In augustus 1961 werd daarom begonnen met de bouw van de Berlijnse Muur . De val van die muur is een goudmijn geworden voor bouwpromotoren; minder interessant was die voor huurders. Daar bovenop kwam de verhuis van Wessies die de afgedankte staatsambtenaren van Oost Duitsland moesten vervangen, en de verhuis van het Parlement van de Bundesrepublik die zijn hoofdstad van Bonn naar Berlijn heeft overgebracht. Ook dat heeft ertoe bijgedragen de huren op te drijven. Een beetje zoals met de ambtenaren van het Europees Parlement in Brussel. Die verhuis werd in 1991 met een kleine meerderheid (18 stemmen) besloten. Een argument tegen de verhuis was dat er “spoken uit het verleden uit de kasten zouden komen’’. Eigenlijk niet slecht gezien. Financiën zit in het vroegere Rijksluchtvaartministerie van Göring. Arbeid en Sociale Zaken zit in het voormalige propagandaministerie van Joseph Goebbels. Defensie trok in het vroegere hoofdkantoor van de Wehrmacht. En wij hebben gezien hoe Victoria op de Brandenburger Tor haar adelaar met IJzeren Kruis terug kreeg… 
de Rosa-Luxemburg-Platz in de wijk Mitte Een stad bezoek je zoals een artisjok: naarmate men de lagen afpelt komt het hart vrij. Een tweede pel is het vroegere Oost Berlijn: hoe leefde men er? Wat hebben onze Oost-Duitse kameraden geprobeerd op te bouwen? In de sporen van Brecht trokken wij naar de Rosa-Luxemburg-Platz in de populaire wijk Mitte. Het kale plein moet het vooral hebben van de Volksbühne. Dit theater in Art Nouveau stijl werd gebouwd juist voor de eerste wereldoorlog met de „Arbeitergroschen”, de penning van de arbeider. Max Reinhardt was er artistiek directeur van 1915 tot 1918. Erwin Piscator was Ober-Regisseur. In 1928 was er de première van de Driestuiversopera van Brecht. In de stoepen liggen her en der metalen platen, met teksten zoals “De arbeidersklasse is de enige die er geen belang bij heeft vrouwen politiek te benadelen” en “Ach Dziodziu, zal ik nooit een kind hebben?” Het zijn citaten uit persoonlijke brieven en teksten van de revolutionaire Rosa Luxemburg. Na de val van de Muur schreef de rood-rode regering van Berlijn een prijsvraag uit voor een monument voor Rosa Luxemburg. Maar aan de oeverloze discussie kwam maar geen einde. In 1998 besloot het ‘Anti-ijstijd-comité’ niet langer af te wachten. De Ossiekunstenaar Rolf Biebl maakte een bronzen standbeeld van Luxemburg. Linkse activisten plaatsten dit voor de partijcentrale van de PDS (het overblijfsel van de communistische partij). Het PDS-bestuur werd door deze “ondemocratische zet” zo in verlegenheid gebracht, dat het besloot het standbeeld naar het Franz-Mehring-Platz te verplaatsen. Uiteindelijk koos een jury voor een 'subtiel' monument van Hans Haacke. Teksten waarin de revolutionaire boodschap van Rosa verdronken werd in persoonlijke teksten zonder veel inhoud. En teksten waar men letterlijk zijn voeten aan veegt (because ingewerkt in het voetpad). Bijna even subtiel als de Bushvoetmat bij mijn dochter Line… De tweede prijs werd gewonnen door een kunstenaarsduo dat - geïnspireerd door de T-shirts met Che Guevara en het RAF-symbool, die in Berlijn gretig aftrek vinden - voorstelde het merk ‘Rosa de Luxe’ te commercialiseren. N'importe quoi... In 2008 werd uiteindelijk een tweede versie van het bronzen standbeeld van Biebl gegoten en teruggeplaatst op de Rosa-Luxemburg-Platz. Valkbij is het historisch lokaal van die Linke. In 1926 nam de KPD hier zijn intrek in een voormalige conservenfabriek. Een plaquette op de buitenmuur herinnert nog aan de beroemde KPD-leider Ernst Thälmann, die op de derde verdieping zijn werkkamer had. In 1933 bezetten de nazi’s het pand. Na de oorlog recupereerde de SED haar partijcentrale. Na de Wende werd het complex de partijcentrale van de PDS. Deze partij, opvolger van de SED, ging in mei 2007 op in Die Linke die ook het lokaal overnamen. 
Het Treptower Park en zijn sovjetgedenkteken 
Tien kilometer verder naar het zuiden ligt het 88 hectare groot Treptower Park aan de oever van de Spree. Rond de Spreejachthaven zijn een paar cafés en bars. Daar werd in 1946 een gedenkteken aangelegd ter herinnering aan de 20.000 Sovjet-soldaten die gesneuveld zijn bij de slag om Berlijn. Sinds 1995 organiseert de "Bund der Antifaschisten Treptow" op 9 mei een plechtigheid met bloemen en kransen. 9 mei is de Russische feestdag van de bevrijding. Wij waren er een paar dagen later en vonden nog overal kleine bloementuiltjes als stille getuigen van de sympathie van grote delen van de bevolking voor de sovjets en nostalgie naar de DDR periode. Door een grote granieten poort komt men op een voorplaats met ‘‘Mutter Heimat’’, een moeder die om haar gevallen zoon treurt. Vanaf hier opent zich de zichtas naar het hoofdmonument. Een grafveld is geflankeerd door 16 marmeren sarcofagen, symbool voor de 16 toenmalige Sovjetrepublieken. Aan de kopse kanten zijn uitspraken van Stalin te lezen, links in het Russisch, rechts in het Duits. De CDU heeft geprobeerd die Stalin-citaten te laten verwijderen, maar de districtsraad van Treptow-Köpenick heeft dit geweigerd. Het eigenlijke monument - 12 meter hoog en 70 ton- stelt een soldaat voor, die in de rechter hand een zwaard en in de linkerhand een kind vasthoudt. Met zijn laarzen vertrapt hij een hakenkruis. de Hackeschen Höfe Typisch voor Berlijn zijn de Höfe: blokken van vier à vijf verdiepen in vierkantsvorm rond een binnenhof. Of moeten wij zeggen: typisch Germaans? In Wenen is het Karl Marxhof werelderfgoed… Die Höfe zijn werkelijk de tegenpool van Le Corbusier; nogal donker en eeuwig in de schaduw; begijnhoven, maar dan vier verdiepen hoog. Eigenaardig voor een stad die toch erg noordelijk ligt en zo al weinig zon heeft? De verklaring is een wet die – zoals Hausman in Parijs ook deed – de hoogte van de gebouwen beperkte tot vier maal de breedte van de straten. De huisjesmelkers bouwden dan maar een aantal Höfe achtereen. De hoekkamers van die blokken hadden geen raam en werden ‘Berliner’ genoemd. Maar blijkbaar hebben doe blokken toch iets wat de mensen blijft aantrekken. De eerste architecturale verwezenlijkingen van de DDR gingen wel een andere richting uit. Vele Bauhauskunstenaars werden door de nazi’s verbannen. Verschillende Bauhauskunstenaars hadden meegewerkt aan de eerste vijfjarenplannen in Rusland en vele Bauhauskunstenaars hadden zich na de val van de nazi’s in de DDR gevestigd. De eerste appartementsblokken gingen dus eerder richting Bauhaus. Maar in 1950 werd een campagne tegen het ‘formalisme’ gelanceerd. Ook in de architectuur stapte men snel af van de Bauhausconcept omdat dit niet klikte met de smaak van het volk. Men ging onder andere terug naar de Höfe. Het moet gezegd dat vanaf ’65 men terugkwam van die ‘nationale stijl’, in die mate zelfs dat de DDR op wereldvlak toonaangevend werd voor design. Het bezoeken waard zijn de Hackeschen Höfe aan de Rosenthalerstrasze. Acht Höfe met evenveel binnenpleintjes: gekleurde tegeltjes, die vierkante ruitjes in de grote ramen, de gezelligheid, de beslotenheid met toch die verre blauwe lucht erboven, een interessante boekenwinkel... De hofjes volgen elkaar onverwachts grillig op. Vlakbij is nog het S-Bahnstation Hackescher Bahnhof, architecturaal interessant, met veel smeedwerk, veel glas, baksteen in rosasmotief gemetseld . Op 1 mei 1952 veranderde een gauchistische aparatchik de naam van het station Bahnhof Hackescher Markt in Bahnhof Marx-Engels Platz. Een eerder ongelukkig initiatief: aangezien de Marx-Engels Platz niet bepaald in de nabijheid van het station ligt, zorgde de naam voor veel verwarring.
De mozaïekfries van het Haus des Lehrers op de Alexanderplatz is met zijn 125 meter lengte en zijn drie verdiepen hoogte is een van de grootste kunstwerken in de wereld. Voor de rest is het gebouw een typische kastenbouw. Zover zijn wij nooit geraakt. Wereldrecords zijn voor ons geen referentie. 
De Gendarmenplatz, Potsdam en Frederik de Grote 
Na de Muur ende DDR komen wij aan de derde laag van de artisjok: de historische kern. In 1701 maakte koning Frederik II van Berlijn de hoofdstad van Pruisen. Hij zette Berlijn op de kaart. Alles is relatief natuurlijk: bij de troonsbestijging van zijn vader in 1643 telde de stad amper 6000 inwoners; bij de dood van Frederik II in 1786 telde Berlijn 112.000 inwoners. Slechts met Bismarck situeert Berlijn zich als wereldstad: in 1871 bereikt de stad zijn eerste miljoen. Een koning-filosoof bij wie de filosofie geen steriele hobby was maar een leidraad voor zijn handelen. Verder ook een verdienstelijk componist en vriend van Voltaire. Hij schreef in het begin van zijn troonsbestijging een ‘anti-Machiavelli’, met voetnoten van Voltaire: een regeringsprogramma dat hij consequent volgde. Zijn vader probeerde hem met alle middelen van zijn interesse voor muziek, literatuur en filosofie af te brengen, met methodes die iedere andere persoonlijkheid zou gekraakt hebben. "Fritz" werd geslagen als hij van een paard afviel of als hij bij koud weer handschoenen droeg. Zijn vader vond dat zijn zoon maar een zwakkeling was. Ik vraag mij trouwens af waarom de gays van hem geen boegbeeld gemaakt hebben: om hem terug in de ‘goede’ richting te plooien deed zijn vader in 1730 zijn beste vriend Hans Hermann von Katte voor zijn ogen onthoofden. Het moet gezegd zijn dat die straf wel een politieke basis had: Frederik had met zijn vriend Katte het plan opgevat om naar Engeland uit te wijken. En dat was voor zijn vader landverraad. Ondanks die opvoeding is Frederik dus toch uitgeroeid als een interessante persoonlijkheid. Weinigen hebben op een zodanig bewuste manier de geschiedenis geleid. Onze Frederik was de held van de Jong-Hegelianen. Marx noemde hem ‘alte Fritz’. Carl Friedrich Koppen droeg in 1840 zijn Jubelschrift ‘Friedrich der Grosse und seine Widersacher’ op aan zijn vriend Karl Marx. Wie het boek in het gotisch wil lezen kan terecht op google.be/books. In Romeins schrift beter leesbaar kan ik p24 en p198 aanbevelen als interessante lectuur Hij leerde zijn volk patatten eten op een heel clevere manier. Op 24 maart 1756 vaardigde hij het beroemde Kartoffelbefehl uit. Zaadgoed werd gratis verdeeld en veldwachters en politieagenten zagen er op toe dat inderdaad met de verbouw werd begonnen, want de aardappel had (deels terecht) de naam giftig te zijn en de boeren stribbelden tegen. Hij kreeg het volk pas zover door een veld met aardappelen door gewapende soldaten te laten bewaken. Nieuwsgierige boeren kregen te horen dat er aardappels voor de koninklijke tafel werden verbouwd. Het zaadgoed werd prompt, en onder het toeziend oog van de wacht, gestolen. Wat goed was voor de koninklijke tafel moest tenslotte iets bijzonders zijn. Tot op de dag van vandaag zouden daarom op zijn graf altijd een paar aardappelen te vinden zijn ... Alte Fritz schreef niet alleen zijn regeringsprogramma neer in zijn ‘anti-Machiavelli’. In 1775, op het einde van zijn leven, schreef hij zijn Politiek Testament. Weinige verkozen politici hebben zich zo consequent tegenover hun kiezers verantwoord als de alte Fritz tegenover zijn onderdanen… Een klein uittreksel om die grote historische figuur beter te leren kennen. ”De boeren heb ik vrijgesteld van bepaalde diensten, die ze in het verleden moesten verrichten. In plaats van zes dagen per week, zoals vroeger, moeten ze nu nog maar drie dagen herendiensten verrichten. De heerser moet een evenwicht tot stand proberen te brengen tussen de boer en de edelman, opdat ze elkaar niet zouden ruineren. In Silezië leeft de boer op goede voet; in Opper-Silezië is hij nog lijfeigene. Mettertijd zou men moeten trachten hem vrij te maken. Daarvoor heb ik zelf het voorbeeld gegeven op mijn domeinen. Katholieken, Lutheranen, Hervormden, Joden en talrijke andere christelijke sekten wonen en leven in mijn staat vreedzaam naast elkaar. Als een heerser uit slecht begrepen ijver op de gedachte zou komen, één van deze godsdiensten te bevoordelen, dan zouden zich dadelijk partijen vormen en twisten uitbreken. Ik ben in zekere zin de paus van de Lutheranen en het kerkelijk hoofd van de Hervormden. Ik benoem predikanten en eis van hen alleen zuiverheid van zeden en verdraagzaamheid. Ik verleen echtscheidingen en op dit punt ben ik zeer toegeeflijk. Het huwelijk is in de grond immers alleen een burgerlijke overeenkomst, die ongedaan kan gemaakt worden van zodra beide partijen ermee instemmen. Een heerser is niet tot zijn hoge rang verheven en men heeft hem niet de hoogste macht toevertrouwd, opdat hij zou leven in ledigheid, zich zou vetmesten met de eigendom van het volk en zelf goede dagen zou hebben, terwijl alle andere lijden, De heerser is veeleer de eerste dienaar van de staat". Men kan natuurlijk ook deze fascinerende persoonlijkheid benaderen via de sporen die hij in het stadsbeeld van Berlijn heeft achtergelaten. Unter den Linden staat het 13,5 meter hoge Reiterdenkmal Friedrich des Grossen (Ruiterstandbeeld van Frederik de Grote). De Deutsche Gründlichkeit geldt ook voor momumenten: in totaal 40 kunstenaars hebben over 70 jaar een honderdtal plannen hadden voorgesteld vooraleer er een beslissing werd genomen over het uiteindelijke ontwerp. Pas in 1839 werd begonnen met de bouw van het standbeeld. De beeldhouwer Rauch had zijn ontwerp gemaakt 10 jaar vroeger en het duurde nog een tien jaar voor het monument afgewerkt was. Anderhalve eeuw later blijft het standbeeld controversieel: de DDR haalde het in 1951 weg Unter der Linden en plaatste het in het park van Potsdam. Honecker bracht het terug in 1980. Op de Gendarmenmarkt in Berlijn liet Frederik rond 1785 het “Théâtre Français” bouwen. Hij zette ook twee bijna identieke koepels op de Franse en Duitse kerk, uitdrukking gevend aan tolerante houding ten opzichte van religie: Alle Religionen sind gleich und gut. Hij zet daarmee een uiterst doordacht bevolkingsbeleid van zijn vader verder, die Hugenoten die het Frankrijk van Lodewijk XIV ontvluchtten, een veilig heenkomen gaf. Een historisch bewijs hoe de multikulturaliteit een land vooruit kan brengen. Maar de “Alte Fritz” is vooral de voorstad Potsdam. Toeristisch hoogtepunt is het Holländisches Viertel (Hollandse wijk). Tussen 1734 en 1742 haalde zijn vader Frederik Willem Nederlandse werklieden naar Potsdam die daar 134 rode bakstenen gevelhuisjes bouwden. Zijn Russische Viertel Alexandrowa met 12 blokhuizen in een andreaskruis was daarentegen een minder succes. Frederik de Grote deed zijn duit in het zakje om de stad te verfraaien, maar zijn levensproject is het Slot Sanssouci (Fr. sans soucis; "zonder zorgen"). Sans Souci ligt op loopafstand van het stadscentrum. Volg niet de wegwijzers naar de ‘officiële’ ingang waardoor je kilometers omrijdt. Vandaag is het UNESCO Werelderfgoed. Na de oorlog vond in het Cecilienhof de Conferentie van Potsdam plaats, met Truman, Churchill en Stalin. Het was in Potsdam dat Truman het nieuws kreeg van de eerste atoombomtest. De terrassen voor Sans Souci zijn grandioos. Ook de drie kilometer lange wandeling naar het gastenverblijf (Frederik noemde met een flinke dosis zelfspot zijn Neues Palais een fanfaronade) zijn de moeite waard. En voor wie wat honger heeft is de Biergarten achter het kasteel een aanrader. Frederik de Grote liet op het terras een grafkelder voor zichzelf en zijn geliefde hazewinden bouwen. Hij wees vaak spottend naar de lege kelder met de opmerking "quand je suis là, je suis sans soucis". Hij heeft anders lang moeten wachten om de eeuwige rust te vinden: zijn stoffelijk overschot werd oorspronkelijk bijgezet in de Garnisonskirche te Potsdam, naast het graf van zijn vader. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werd het gebalsemde lichaam overgebracht naar Marburg om te voorkomen dat het in handen van het Rode Leger zou vallen. Vanaf 1953 stond zijn sarcofaag in het stamslot van het huis Hohenzollern, op de Schwäbischen Alb. Op 17 augustus 1991 is het uiteindelijk bijgezet op het terras van zijn Sanssouci, als bezegeling van de nieuwe Duitse eenheid. Zonder zijn hazewinden… 
Docu
Om te beginnen een reisverslag van Jan Hertogen die ons een paar dagen voor was:
Histoires de Berlin Bernard Oudin – Michèle Georges tempus 2010 978-2-262-03209-8 http://www.andersreizen.nl/?/verslag/de01s02.html interessant reisverslag! http://www.oostwaarts.nl/wandeling-mitte.htm interessant!

Op zoek naar een icoon voor de herdenkingen ven de commune van Parijs en het oproer van 1886

Ik ben op zoek naar icoon voor de herdenkingen van de commune van Prijs en de opstand van 1886 waarvoor de herdenking van de Commune het vuur aan de lont werd. Verschillende publikaties gebruikten het iconische schilderij van Koehler.. Maar deze schilder was nooit in de Borinage en zijn kunstwerk ‘Die Streik’wordt soms in Pittsburg gesitueerd en soms in de Ruhr. Henry Luyten daarentegen was in de Borinage in 1886-87. Ik ben mee afgedaald in de mijn en heb de werkstaking heelemaal medegemaakt. Dat maakt je koud, zoo iets… Je siddert ervan en je vergeet jezelf.”

« De werkstaking » is de titel van zijn meesterwerk geworden. In 1888 begon hij eraan. Zijn drieluik was pas af eind 1893. Op het middendeel (drie op vijf meter!) schilderde hij de opgewonden sfeer tijdens een mijnwerkersvergadering. Het linker zijpaneel (‘Miserie’, 3 x 2,5 meter) stelt een bedelende mijnwerkersweduwe voor, het rechter paneel (‘Na de opstand’, 3 x 2,5 meter) is een soldaat die de wacht houdt bij de lijken van doodgeschoten stakers.

De Werkstaking: een triptiek

Hij neemt daarmee, na vele eeuwen, de kunstvorm van de retabels terug op. Bij de drieluiken in de kerken gingen de luiken maar een dag per jaar open, op de verjaardag van de heilige in kwestie. Luyten geeft het drieluik een andere invulling. Zijn drieluik is chronologisch. De armoede en honger die de stakers tot actie dwingt wordt verbeeld in Miserie, waar een weduwe met een baby in haar armen en een kind aan haar zijde met lege handen langs de verlichte etalages van de winkels slentert, bedelend voor hun avondmaal. De staking is wegens deze omstandigheden onvermijdelijk, wat nog eens extra benadrukt wordt door de leuze ‘Du pain du pain’ op een bordje dat uit de menigte steekt. Op een mijnwerkersvergadering. staat een man half op een tafel, half op een stoel. Armen gaan de lucht in, er wordt geschreeuwd, vuisten worden gebald. In het midden houdt iemand een rode vlag vast, op de voorgrond ligt een gewonde man met een verband om zijn hoofd.

De staking eindigt in een bloedbad wanneer het Belgische leger mannen en vrouwen neerschiet. De meedogenloze soldaat op het derde paneel heeft geen haast om van het bloedbad weg te komen, hij steekt eerst nog zijn pijp of sigaret aan.

Het drieluik-effect wordt ook benadrukt door het centrum van het doek veel verfijnder te schilderen dan het linker- en rechterluik. Een verwijzing naar de zijluiken die dikwijls in grisaille werden geschilderd?


Het beeldoppervlak is volledig gevuld, de handen raken de bovenkant van het beeld of overlappen het; arbeiders dringen van links en rechts het beeld binnen. Een verwijzing naar Michelangelo Merisi da Caravaggio die in 1600 zijn personages al uit het doek liet stappen? Men wordt ook bij Luyten als het ware in de ruimte opgenomen; men gaat op in de dichte menigte mensen in grijsblauwe werkkleding. Maar de vijand, de burgerij, blijft onzichtbaar.

De triptiekvorm ondersteunt grafisch deze chronologie. Deze boodschap was zo duidelijk dat men weigerachtig was om het werk op te nemen in tentoonstellingen. Luyten loste dit op door de zijluiken te verwisselen. Hij noemde zijn schilderij ‘het Grauwvuur’ (de ontploffing van steenkoolstof in een mijn) en zette het luik met de soldaat links ervan. Hierdoor krijgt de dood van de arbeiders een natuurlijke oorzaak. De ellende van het gezin wordt dan een gevolg van de staking, en niet de oorzaak.

Op een tentoonstelling in Berlijn in 1893 krijgt het werk de titel ‘Kampf ums Dasein’, in vrije vertaling ‘het overleven van de sterkste’. Survival of the fittest? Gooi gelijk welke Slimste Mens het begrip voor de voeten en veel kans dat hij repliceert met 'Darwin', 'het recht van de sterkste', 'eigenbelang',

'competitie', 'agressie' en 'egoïsme'. Dat van Darwin is natuurlijk waar. Maar die andere antwoorden berusten op een historisch misverstand. En vooral: op ideologisch misbruik. Want de succesvolste diersoorten, the fittest, waren net diegene die het best konden samenwerken. Empathie en sociaal gedrag zijn vroege verworvenheden in de evolutie: onze overleving berust meer op samenwerking dan op concurrentie. Deze alinea komt van Van Duppen en Hoebeke in een inleiding op hun boek “De supersamenwerker”. Dit explosieve boek is natuurlijk gebaseerd op vrij recent onderzoek. Luyten had andere referenties toen hij die titel Kampf ums Dasein koos. Maar het is niet uitgesloten dat hij hiermee – waarschijnlijk onbewust, als een toegeving om zijn werk in die tentoonstelling te krijgen - in sociaal darwinistisch vaarwater zat.

Om een idee te krijgen van de ideologische strijd rond het doek is het ook interessant de kritiek te bekijken van de Neue Zeit, het theoretische tijdschrift van de Duitse sociaaldemocratie, in 1893. Het doek werd afgekraakt als een "opzichtig en lelijk tafereel die zelfs de beste inhoud niet kan redden: Henry Luyten wil een arbeidersopstand illustreren door een vlag te planten met ernaast een bordje met de eis van de opstand: brood! Brood! Daarrond roept en brult een menigte wild bewogen arbeiders in donkere overalls. Iedereen roep en raast door mekaar. Op de grond liggen gewonden met vuile zwachtels. Het doek bewijst het volledige onvermogen van de schilder om individuen te karakteriseren. Alles is schematisch en karikaturaal. Men krijgt de indruk dat de schilder vooral de bourgeoisie wil aanspreken door afschuw op te wekken tegen de arbeiders, socialisten en revolutionairen. Vandaar dat de jury het werk heeft weerhouden:: het moest compromitterend en angstwekkend zijn tegenvover de arbeiders”.  

In het licht van deze polemiek begrijpt men dat men in 1916 ertoe kwam de zijluiken te demonteren, en enkel het middendeel nog tentoonstelde, in een vergeefse poging om de aanklacht die in dit drieluik aanwezig was weg te moffelen. In 1932, bij de verhuizing van de triptiek naar Roermond, zal de kunstenaar een speciale ruimte eisen waar de drie panelen opnieuw samen kunnen worden getoond.

Een biografie door Jozef de Beenhouwer

Jozef de Beenhouwer, initiatiefnemer van de Stichting Henry Luyten in Brasschaat, schreef een biografie van Luyten. Voor hem is De Werkstaking  een van zijn belangrijkste werken: “In de kunstgeschiedenis is dit de tijd van het sociaal realisme en daarin is het een topwerk.”

Deze erkenning kwam vrij snel. In Gent krijgt het in 1892 een ‘Grote Gouden Medaille’. Twee jaar later, op de Wereldtentoonstelling in Antwerpen, valt De Werkstaking eveneens in de prijzen. Het doek wordt geëxposeerd in Dresden, Londen en in Parijs. In 1897 wordt het drieluik zelfs naar de Verenigde Staten verscheept. Uiteindelijk werd het werk alleen in Saint Louis geëxposeerd. De doorbraak van zijn carrière is een grote tentoonstelling eind 1903 in Wenen, met De Werkstaking als het stralende middelpunt.

Volgens De Beenhouwer bleef het werk, ondanks die erkenning, een aanklacht tegen de burgerij, en zou het zijn carrière geschaad hebben. Dat is volgens mij wat overdreven. Die breuk komt laterNa zijn studies aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen keerde hij in 1884 terug naar zijn geboortestad Roermond. Van 1886 tot 1887 was hij in de Borinage. In 1896 verhuisde hij naar Brasschaat, naar een oude boerderij, en liet zich tot Belg naturaliseren.  Rond 1900 kon hij het zich permitteren daar een eigen school te openen: het Institut des Beaux Arts. Een van de leerlingen van zijn academie, Freifrau Margaretha von Helldorff, opende voor hem genoeg deuren in Saksen om een veelgevraagde en geliefde portretschilder bij de Saksische adel te worden. Dat verhinderde hem niet sociaal bewogen werken te blijven schilderen. Zo begon hij in 1914 een diptiek De Vlucht uit Antwerpen, dat echter nooit voltooid is. Het moet gezegd dat de afmetingen weeral niet min waren: 197 x 317 cm. Verder is hij blijven vissers, landarbeiders en dagloners schilderen; en misschien was daar ook een markt voor bij gegoede mensen. Maar materiëel ging het hem voor de wind

Het activisme van Luyten

De breuk in zijn carrière kwam door zijn activisme. Hij was trouwens niet de enige sociaal bewogen kunstenaar die daarvan beschuldigd is geweest. Mijn (Franstalige) vriend Maxime Tondeur schreef in dit verband een interessante blog over Van OstaijenLuyten had in de oorlog de vernederlandsing van de Universiteit van Gent gesteund. En de Duitsers bezorgden hem een positie aan de Antwerpse Academie. Toen hij in 1915 werd benoemd als lid van de beheerraad van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, had Luyten De Werkstaking aan het museum geschonken, als blijk van “dankbaarheid en liefde voor de Stad Antwerpen.” In 1917 was hij ook gehuwd met zijn Freifrau von Helldorff. Ook dat kwam in 1918 op tafel. Hij kreeg stank voor dank en werd getroffen door de repressie, waardoor hij enige tijd in Noord-Duitsland ging wonen, aan de Oostzee, om pas in 1923 naar Brasschaat terug te keren.

Bij een grote overzichtstentoonstelling in Antwerpen (1924) werd het drieluik neergesabeld door Jean Laenens van Le journal d’Anvers: “De sociale schilderkunst -overigens een compleet verouderd en ook nog eens onverdraaglijk genre- heeft nooit een deerniswekkender en braakverwekkender werk voortgebracht. Terwijl iedereen met moeite zijn brood kon betalen kalkte Henry Luyten vierkante meters doek vol met banale onderwerpen. Men ziet op De Werkstaking, geschilderd in modderige kleuren – modder gemengd met Reckitblauw – een hoop doodsbleke sukkels (de klasssieke bleke ploerten). »

Het Gulden Doek van Vlaanderen


Die repressie is waarschijnlijk de reden waarom hij in 1931 begon aan het Gulden Doek van Vlaanderen. Hij werkte tot 1941 aan de honderd personen die in zijn ogen een sleutelrol hebben gespeeld in de geschiedenis van Vlaanderen, in een compositie die aan de "Afdaling van het kruis" van Rubens doet denken. Het was weer een diptiek: het werk bestaat uit twee panelen die later samengevoegd zijn. De naden zijn overschilderd. Het werk is niet gesigneerd, maar Luyten heeft zijn eigen portret tussen de andere gezet. In 1944 rolde Luyten zijn meesterwerk op. Hij was bang dat het doek zou worden vernietigd. Het schilderij belandde op een zolder in Oostende. Na het overlijden van de kunstenaar werd het Gulden Doek overgeheveld naar de IJzertoren. Ook daar bleef het meer dan twintig jaar weggestopt op zolder. Pas in 1969 kreeg het schilderij een plaatsje in de toren. Dit is zowat het enige doek waar de Vlaams-nationalisten over spreken. Luytens houding tijdens de Eerste Wereldoorlog nog een dramatisch staartje na de bevrijding in 1945, toen hij vanwege dat verleden van zijn ziekbed werd gelicht en een nacht in de cel doorbracht. Hij overleed even later, op 21 januari 1945.

Schraalhans Roermond wil van het immense doek af 


oor de Werkstaking bleef het niet bij de vernietigende kritiek van Le journal d’Anvers. Het doek verdween op een zolder. Toen Luyten dit vaststelde eiste hij het terug, en bood het samen met 25 andere werken aan zijn geboortestad Roermond aan. De schenking van Luyten werd de basis van het latere gemeentelijke museum. Antwerpen weigerde de Werkstaking zelf terug te geven. Dit conflict werd  uiteindelijk ‘opgelost’ door het in bruikleen te geven aan Roermond.  In 1932 opende prinses Juliana daar het "Gemeentelijk Museum Hendrik Luyten-Dr. Cuypers". Luyten werd bevorderd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Van 1932 tot 2009 was het enorme drieluik een van de highlights van het Stedelijk Museum daar.

Toen dit in 2009 werd omgebouwd tot Cuypershuis werd het werk van Luyten afgevoerd. Toen ook nog werd ontdekt dat De Werkstaking feitelijk eigendom was van de gemeente Antwerpen, wilde men het werk snel teruggegeven aan de Belgen om zo te besparen op opslagkosten. «Waarom  zouden wij betalen voor kosten van een schilderij dat niet van ons is», heette het destijds. « Schraalhans Roermond wilde van het immense doek af », schreef Dagblad de Limburger in 2013 in een bijtend commentaar : « het paste niet in de opzet van het Cuypershuis. Elders was er blijkbaar ook geen ruimte voor het doek waarmee generaties Roermondse kinderen zijn opgegroeid ». Het geld dat de gemeente jaarlijks kwijt was aan de opslag had ze volgens de krant beter kunnen besteden aan het zoeken naar een alternatieve bestemming.

In 2010 was de triptiek voor het laatst te zien op een tentoonstelling in het Duitse Oberhausen. Roermond slaagde er daardoor in de kosten van de verhuis te verhalen op een tentoonstelling in de Ruhr. Omdat wij daar gepasseerd waren bij een fietstocht in de Ruhr zocht ik wat gegevens op over die tentoonstelling.

40 vierkante meter woede en verdriet: het monumentale drieluik van Luyten is een oproep tot verzet in olieverf.

De spindoctors slagen er tegenwoordig in iets negatiefs om te buigen in zijn tegendeel. Roermond kondigt de verhuis naar Oberhausen aan als een uitstapje van hun ‘special guest’ die in Oberhausen als politieke ster zal schitteren, in afwacting van een nieuw pand om dit driedelige monument van de schilderkunst te logeren, en publiceren zelfs fotos van het demonteren en vervoeren van dit reuzenkunstwerk. Voor Oberhausen is dit het middelpunt van huntentoonstelling met zijn hoogte van 3,55 m en een totale lengte van 11,10 m. Voor de Saarbrücker Zeitung is dit « 40 vierkante meter woede en verdriet. Het monumentale drieluik van de Belg Henry Luyten is een oproep tot verzet in olieverf. Het is de blikvanger van een ambitieuze tentoonstelling die gewijd is aan een grotendeels verwaarloosd  kunstgenre: industriële schilderkunst. Het Rijnlandse Industriemuseum (RIM) exposeert dit werk  in het kader van het programma Culturele Hoofdstad Ruhr 2010, in het voormalige "Land van 1000 Vuren". Boze arbeiders met een rode vlag; op de zijpanelen een verkleumde moeder met haar kinderen en een soldaat voor een rij doden. Het schilderij suggereert dat de opstandelingen mogelijk zijn geëxecuteerd”.

By the way, de Werkstaking hing langs het rood opvlammende "Sonnenfinsternis über Oberhausen" in 1984 geschilderd door Willi Sittes, die op dat moment een van de toonaangevende kunstenaars van de Duitse Democratische Republiek was.

De Werkstaking in het vakbondsgebouw 'Ons Huis' aan de Vrijdagmarkt in Gent?

Ik veronderstel dat het doek van Oberhausen direct in Antwerpen belandde waar het in een opslagruimte terecht kwam. In Roermond bleef de Stichting Ruimte het doek volgen. In 2018 konden zij zich verheugen bij een mooie ontwikkeling! (Ruimtelijk 2 april 2018 ). In Gent had Joost Vandommele, schrijver van een prachtig boek over het socialisme in Gent, het balletje terug aan het rollen gebracht. Hij attendeerde tijdens een boekpresentatie op het treurige lot van het ooit bejubelde werk. De socialistische vakbond ABVV kopte de voorzet keurig in en probeerde het werk weer een permanente plek te geven in het fantastische vakbondsgebouw 'Ons Huis' aan de Vrijdagmarkt in Gent. « Als het niet zou lukken on de Werkstaking onder te brengen in Ons Huis, wordt als alternatieve locatie gekeken naar het MIAT, het Gentse museum voor Industrie, Arbeid en textiel », zei ABVV-man Pauwels. « Maar voorlopig gaan we nog steeds uit van herplaatsing in Ons Huis».  Er was wel een ernstig probleem: het werk is een paar centimeter te hoog en paste niet door de deur.

Ik veronderstel dat het eigendomsrecht geen probleem moet zijn. In België mag een museum geen werken vervreemden, maar uitlenen kan wel. Dat was trouwens al het geval in 1932 met Roermond. Moest nu die deal met “Ons Huis” niet kunnen doorgaan, dan wil ik wel even uitkijken als in Luik nergens een plaats is. De Stad heeft onder andere het mooie gebouw van de BAL (Beaux Arts Liège) gedegradeerd tot pakhuis toen de vaste collectie naar het splinternieuwe gebouw van de Boverie verhuisde. Met een beetje goede wil moet het doek op het gelijkvloers van de ex-BAL kunnen geëxposeerd worden. Maar laat ons eerst afwachten hoe de situatie in Gent evolueert…

Henry Luyten in Brasschaat

Standbeeld van Henry Luyten,
bij zijn vroegere atelier.

 Antwerpen wil misschien van de Werkstaking af, maar de kunstenaar heeft er in 1997 wel een standbeeld gekregen, gebeeldhouwd door de Brasschaatse beeldhouwer Leo Nelen, op het Hendrik Luytenplein nog wel. En zijn graf is op de begraafplaats van Brasschaat - Centrum.

In 1995 werd naar aanleiding van zijn vijftig jaar overlijden door het Archief Henry Luyten vzw, in samenwerking met het Stedelijk Museum van Roermond en met het Gemeentebestuur van Braschaat, een overzichtstentoonstelling ingericht. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling verscheen het boek Henry Luyten, van De Beenhouwer.

Bronnen


Saskia de Bodt en  Herwig Todts, Een groots gebaar naar een bescheiden man; De toepassing van het drieluik op het thema van de industriële arbeider.

Stichting Ruimte Roermond 2 april 2018  ·

https://www.facebook.com/permalink.php?story_fbid=1701177553280671&id=133304163401359&comment_id=1701178383280588&comment_tracking=%7B%22tn%22%3A%22R0%22%7D

https://nl.wikipedia.org/wiki/Henry_Luyten

Gazet van Antwerpen 17/7/1998 Dames speuren naar scheurtjes in Gulden Doek van Vlaanderen

https://www.dhm.de/archiv/ausstellungen/streik/html/kunst3.html